eLaborate
::: eLaborate options :::
Show pagebreaks
Show variations
Facsimile



 

Click to zoom in.Click to zoom out.Click to reset image to default.

 

Click to zoom in.Click to zoom out.Click to reset image to default.

 

Click to zoom in.Click to zoom out.Click to reset image to default.

 

Click to zoom in.Click to zoom out.Click to reset image to default.

 

Click to zoom in.Click to zoom out.Click to reset image to default.

 

Click to zoom in.Click to zoom out.Click to reset image to default.

 

Click to zoom in.Click to zoom out.Click to reset image to default.

 

Click to zoom in.Click to zoom out.Click to reset image to default.

 

Click to zoom in.Click to zoom out.Click to reset image to default.

 

Click to zoom in.Click to zoom out.Click to reset image to default.

 

Click to zoom in.Click to zoom out.Click to reset image to default.

 

Click to zoom in.Click to zoom out.Click to reset image to default.

 

Click to zoom in.Click to zoom out.Click to reset image to default.

 

Click to zoom in.Click to zoom out.Click to reset image to default.

 

Click to zoom in.Click to zoom out.Click to reset image to default.

 

Click to zoom in.Click to zoom out.Click to reset image to default.

 

Click to zoom in.Click to zoom out.Click to reset image to default.

Reading



1

Menschen en Bergen.

Fragmenten

I

Moê binnen zijn zwaar gebruikte bruin-grijs-wemelende reispak, zat Frans Dost over een afgekrabbeld zwart leêren kussen in de van-binnen zwarte voortwaggelende malle-poste, zijn voeten op het nog tegen de koû over het vloertje liggende geel-stralerige stroo, zijn stofferige, klammerige bleeke hoofd door een vies-vaal raampje kijkend met de fletse bruine oogovaaltjes, zoo als een stuk porceleinwerk door een glázen-kast kijkt.Het was 19 April, vijf uur 's middags.

Na te veel gewerkt te hebben in een heete afzondering met zijn vers-papieren alleen, ging hij, nu pas de eerste lente-warmtetjens zijn vale wangen bezachtten, zijn zenuwen en hersens baden in de Belgische Ardennen. Uit het sis-gillend en hobbelend geraas van de spoorreis had de donkere trein hem in-eens op het eenzame perronnetje van Melreux uitgegooid en midden in de nieuwe oneindig wijde kalmte, in de zachtjes-aan voortvervelende malle-poste.

Na het zoldering-pak-kist-gebonk en het doffe gestommel van zijn warsch bewegen, stond het rijtuig dadelijk weêr stil, de ijzeren treden kletterden neêr, het portier lamde open en een geweldige boeren-belichaming bolderde binnen, zeeg neêr over den anderen bank met een kleinoogig blaauwgekijk naar den vreemdeling.

Txt

De boer zeî goeyen dag, en Frans ook. De koetsier gooide van-buiten zijn hel hi!-geroep naar de paardenkoppen en het dom-doezelige gevaarte rammelammelde en vierkantelde weêr voort. In het kretterend wielengescheer, het wandjes-gekraak en het heftig geknor-rinkel van de losse ruiten, wiebelden de twee rompen, ribbelden de gezichtshuiden, schokkerden de armen, de beenen.

Txt

In zijn weten van door Frans gemerkt te worden vermorrelde de boer tusschen zijn rauwe kalfsbiefstukken van handen, die over zijn vleeschbalen van beenen steunden, een in een romp-daling en –rijzing van de vloer geraapt strootje. Hij was een grove vleeschgroeying, met zijn vet-roode gezwellen van lippen en zijn glimmend-vele tanden tusschen-onder zijn smeujig-rooye wangen in de vettige knoest van zijn hoofd, opbloeyend uit zijn doorvoedde schouderenbulting.

2

De boer was in een gladden grijs-lakenschen broek, een paars-blauwe in glimmende plooyen afhangende kiel, en een hoogen als opgeblazen zijden pet op.

Frans bekeek hem, als een mooi brok menschennatuur. Zijn afkeer van alles wat “heer” was en zijn gezondheidsvoornemen om zich te verboeren, had hem doen besluiten zich alleen met boeren, en altijd erg vriendelijk, in te laten. Hij woû ook met dezen eerste dadelijk een praatje beginnen:
-- Il fait beau aujourd’hui
-- S’ if plait? schreeuwde de boer over de norse stem van het rijtuig heen. Nu schreeuwde Frans ook:
-- Il fait beau aujourd’hui, n’ est ce pas?
-- Oui, j’ crois bien, il fait bon.
De boer keek blaauw-zacht en Frans hield hem voor een goedaardigen reus.
-- Est-ce loin, d’ ici à Chateaumont?
-- Ah!.. C’ est à Chateaumont, que vous allez?... Il y a dix-huit kilomètres, trois heures à pied, deux heures en voiture. Vous ne connaissez pas le pays?
-- Non, c’ est la première fois que j’ y viens, on m’ a dit, que le pays est très beau.
-- Ah, j' crois bien! Dans quel hôtel allez-vous donc?
-- Dans l’ hotel de l’ Est, c’ est un bon hôtel n’ est-ce pas?
-- J’ crois bien! Ce sont les frères Boulanger. Vous serez là très bien. Ce sont de braves gens.

Frans bekeek den man, in wiens ruwe gezondheid geen-een ontvangen wordenden indruk gleed, met de doffe blikjes zijner getemde oogen, waarvan het linker door de vermoeidheid herhaaldelijk loende. Txt Tusschen de tengere, even overknopte boomen, die in hun onverschillige magerte voortdurend het rijtuig voorbij schreden, maar dan in-eens bleven staan kijken door het portierraampje, zoolang zij konden, strookte de weg zich eeuwig-grijzerig uit. Frans zag niets als lange platte velden naar een verren horizont, maar dáar, rechts, onder een blaauw-grijs waas, steigerden de heuvelen met een hevig klagend wenken.

Txt

Txt

Het rijtuig had nu den brug van Hotton overgeboogd, een dunne rivier 3 platzilverslingerde vooruit. Het rijtuig stond stil, en plotseling ontstaken onder het botte voorhoofd, de oogjes van den boer, opslaand naar rechts, met een schuine plooi list en kwaadaardigheid. Daarna lachte hij, met een wellust en een wreedheid in het spog zijner oogen en tanden, naar een kennis, die uit een huis aan den weg kwam, boven zware groetgebaren zijner armen, en hij verpakte zich door het portier, tot een dikke hoogte wordend op den weg. Txt

Txt

-- Bonjour!

-- Bonjour!Txt

Frans bleef alleen. In zijn blikken, die langs de stof-zweterige zijvlakjes van zijn heftig tusschen de wangenzakken naar-voren gedrongen neus over zijn koppigen onderkaak afvloeiden, dacht hij aan de verveling van zijn toestand. Wat zou hij beginnen in dit onbekende land, onder die vreemde menschen, zonder de geliefde dagelijksche wil- en werkgewoonten? Daar hij meende alle, voor een atheïstischen Europeër uit den burgerstand mogelijke, gewaarwordingen van het dadelijke leven doorleefd te hebben, behalve die der verboering, mijmerde hij over die eenig-nieuwe en overdacht met genoegen, hoe hij, ter stond zijner aankomst, een oude versleten kleeding aan zoû doen, om door de dorpelingen toch vooral voor een allergewoonst armoedig heertje gehouden te worden. Txt

Txt

De wijde stilte, die Frans om het sukkelend rijtuiggerammel heen raadde, was de groote indruk, die vaag over zijn vermoeyenis viel. Tusschen de drooge, harde gezichteinders der stadsmuren en het ontmoeten van bekende gehaatte zijn eigen beminde taal sprekende menschengezichten uit, zat hij hier in-éens langzaam vooruit te bewegen tusschen ontzachlijk-zwijgende hooger en hoogere heuvels, die hem lief en alleen schenen en verre mooye luchten, waaronder, in den eersten warmen voorjaars-zondagavond, door lage ronde zwarte hoedjes zich verkantoorbediendehoofdende boeren hun stijve rust ommedwaalden, met hun zwart-lakensche broeken dragende de nu en dan door een rooyen zonnestraal vergloeide en in een muggenzwerming overstipte gram-bruine gezichten, naast den weg begrommellommerende 4 donkerklompige blokdommelende hoogrotsingen.

Txt

Weêr verstomde de wagen, en een schonkig oud boertjen, dik bepuntneusd, verherderd door den langen stok, waarachter zijn beenderen aanstommelden, strompelde op en bleef op den bank, naast Frans. In zijn donker grijze gezicht, boven den slap-leêren hals, vischten zijn dunne oogen wech achter de wilde rimpelkrabbing. Zijn beenmagerte staakte op uit zijn grof-stoffige schoenbonken en hij verdorde in een stompige rust van zijn versleten vleesch, afgesloofd binnen zijn slordige kleêrenarmoe, uitgewrongen door een hard leven, wechkrimpend in zijn door gemeenen alkohol gepekelde lijf onder den door zestig jaar zon ruiggeschroeiden huid, met een naar binnen happenden, als zijn eigen hoofd leêg-vretenden mond, zonder tanden.

Txt

Weêr stokte de wagen en zijn bestemming zoog een jongen en een meisjen in, broêr en zuster, elf en twaalf jaar, beiden met blaauw-grijze oogen in hun leêge gezichten, waaruit alleen de bedeesdheid naast de hoofden der andere reizigers heenkeek, met een roerloos turen of een neêrgeknip der oogen naar elkaârs beenen. Zij waren glad en mat-blank met hun door een enkel bruin moedervlekjen bepikte vel, met de deugd van hun klare onuitgewasschen oogen, met hun dunne mondjes, waarvan de bovenlip in het midden in een punt neêrglipte, met de ver op het voorhoofd aangroeyende doorschijnend blonde-haarbeginnen. Zij zaten op, als lieve dieren, zonder schuld en zonder voornemen, met hun stille tamme handen. Zij waren zoet in hun duiven-vleesch, met kleine doffe instinkten.

Txt

Weêr stootte de wagen vast in het gewacht van een vrouw met haar kindtjen, die ook meê moesten naar Chateaumont. Zij zakten neêr op de banken, de vrouw met een gezicht, dat heelemaal openstond, lachend met een wijden mond naar de hoogte van het leven, dat onbegrepen over haar heen ging en maar enkele brandende druppels verdriet in haar oogen en mond spoot, die haar in voortdurende verwondering verouderden. Haar man deed stellig niets dan drinken en schoppen.

Txt

De wagen wielde zijn tocht weêr voort, zuchtend, kreunend, snauwend, zijn vierkantigheid wiebelend om de gekleede vleezen, om de verlegen blikkende gezichten en de jeukende neuzen, waar de vingers aan wreven, zeer naast de bergensteilte, waaruit de schuin-omhoog repende weg was losgehakt en die plotseling achter Frans aanschoof, donkere hoog duwend in den achtergrens van zijn zien.

5

Voor hem uit, boven de schouders en hoofden van het broêrtje en zusje, kleurden en vlakten de heuvels uit de diepte hun hemelvaart en lijnden hun stoute wanorde op, dicht bij hem, zijn blik begrenzend met hun krachtige heffing, brekend zijn gewoonte van verre vlaktegezichten in de nabijheid zijner stad.

Txt

De uren, die geduurd hadden, dacht hij, door het portierraampje in de verte, wazend hun verveling tegen de heuvels op, neêrslapend in den afstand, bij langzame afmistingen van den hemel, bij grijze rondleêgingen in de stil-wachtende uitgestrektheid.

Txt

In eens reed de wagen, die stapvoets gegaan was, draffend op de bereikte hoogte, tusschen hooge staal-duistere rotswanden, en daarna werd de omgeving in eens weêr wijd; de weg streepte af naar links, daarna in een bocht heftig naar rechts; in een kom van steil afglooyende heuvelhoogten, waar de zon niet meer was, lag het dorp neêr, laag-heengetreurd in den bleeken avond.

Txt

Eerst reed de wagen voorbij een geestelijke, die langzaam hoog opging, zijn zwarte hoofd op zijn zwart omlakende lijf, een zwart boek in de handen vóor zijn maag, met schuivende schreden boven den onder zijn voeten stijgenden weg, toen met een razend geratel het dorp in over den luid stratenden grond, voorbij de leelijk-geele en viezig-witte slordig naar links en naar rechts gevallen en geduwde huizengevels, klein en onbeduidend stil, zoet-gehoorzaam blijvend naast het woedende trappelende, hakkelende en bonkend wagengeluid om de hobbezakkende reizigers-lijven, voorbij het hoofd en de borst van een aanzienlijk jong Heer, die boven zijn fijnen zwarten baard warm-donker-bruine onverschillig-opnemende blikken door de raampjes stuwde.

Txt

Weêr zweeg de wagen voor een huis, breeder dan de anderen, met de rijke kleuren van een wapen midden in zijn valen gevelplek. De letters kleefden er boven: Bureau des Postes. Het huis stond aan een verbreeding der straat die daar “place” werd genoemd. De menschen laadden zich uit den wagen, maar Frans werd weêr neêrgeduwd op de bank door een geluid tusschen de lippen van den koetsier uit, die zeide, dat hij Frans heelemaal zoû brengen waar hij wezen moest.

Txt

De legere wagen strompeldrafte weêr voort in een feller gekletter en snorkender gemor, met zijn onbehouwen karkas mallachend en mankdansend, glazig scheeloogend voorbij duf-uitstallende winkels en hoopjes jufvrouwen kijkend en lachend als onhoorbaar en smerige vrouwen, met bruin-brandende gezichten, niet-lachend en niet kijkend, moe op banken, wanschapen langs de straat; met het doffe hoefgebonk en veerend gepiep over een brug, weêr door een hooger gehuisde en klaarder gekleurde 6 straat, en met een ruk links en even aftrappelend naar lagere steenen en stil. De bok wiepte, het blauwe voermansbuis daalde snel, Frans stapte uit, suf en vreemd, zag in de beginnende duisternis het huis donker-geel opgevelen, ging door een hekopening, over een kleine groezelige open plek, een trapjen op, een deuropening door, door een laag donker gekamerte met een grooten ros een vet vrouwengezicht ontstekende haard, naar rechts met het van zijn hand afhangend koffertje naast hem, de koetsier achter hem, de kleine rare aanluwende donkerte in de rondte.

Txt

Een smalle man met een uitgemergeld wit gezicht kwam ook van achteren, en sprak, toen Frans zich omwendde, met dikke bruine oogappels boven de wangslappen, met zwarterig en bruinerig bedorven smalle tanden tusschen het zeer openstrepende bleeke tandvleeschrood. Frans vroeg of hij monsieur Boulanger, de hotelhouder was, maar hij sprak, met een stuggen ernst van zijn akeligen mond onder zijn fel bollende en spiegelende oogen, de knecht te zijn.

Txt

Toen kwam weêr van achteren, met lage scheeve, doorgaatte donker-groene tanden, het hoofd naauwlijks door het leven voor-over gedrukt boven een breeden blaauw-omkielden romp, met zijn ongeschoren onder-gezicht van gestolten-poeyerend-grijs, met een ijsselijke listigheid in de lage, als bedorven eyeren schemerende oogjes, een tweede man, nadat de koetsier was wechgerugd, en zeide, met een vooruit-willen en een ferme levens-tevredenheid in den lippenvorm, dat hij monsieur Boulanger was. Toen kwam in-eens, met een bekijk van de zes oogen, met een kort zinnetjes-spreken, en een met half-rijzenden wijsvinger onderhoud der drie verklarende, wijzende, bevestigende zachte rechterarmgebaren, de zaak in orde.

Txt

Onder de magere, door het jaspand-afgeflap half bedekte billen van den knecht, steeg Frans armbloedige hoofd boven de opdraayende kneuterige trappen. Zij gingen onder hun stille hoofden door een allerlaagst hokkerig muf kamertje naar een tweede, daar men alleen door het eerste heen in kon komen. Dit zoû Frans’ kamer zijn. Hij vroeg uit de dichte bleekte van zijn hevig gehouwen hoofd, of men gauw ging dineeren. Frans onthuidde zich van het te mooi afschijnende reisjasje, en behing er, leeg en wezenloos, een stoelleuning meê. Hij vulde zijn vleesch in een ouwer blauw billetikkertje, dat, met een plotseling lang worden en hangen van de stof uit zijn koffertje aan zijn hand opslapte. Hij deed zijn staande boord en gekleurde das af, en deed een liggenden boord aan, met een verlepte breede zwarte strik er onder, om dadelijk toch een burgerjongen te schijnen, en, zonder nieuwsgierige en vermoedende blikken op te vangen, door de nieuwe menschen te kunnen heenwandelen.

Txt

Loenend-onderzoekend met het eene oog, in een zenuwachtige ongemakkelijkheid door zijn doorreisde leden, ging Frans, met tastende stappen, het trapje weêr af en gleed, beneden, vóor het fornuis, over een bevetvlekten steen even uit, waarbij de schrik met een prikkelende tinteling zijn kuiten, lendenen en borst beving, en vroeg aan Boulanger, die, de spil van het leven der behuizing, aan de groote keukentafel met zijn twee leeg-rustende handen en fluimende oogen de bewerktuiging van den herberg zat gade te slaan en te besturen, waar hij wezen moest voor het soepee, en deed naar de uitdrukking van Boulangers naar een anderen trap, die in de keuken begon, wijzenden arm. Aan het eerste portaaltjen van dien trap, was, links, twee treêtjens op, een deur met een bovenhelft van mat-glazen ruiten in een lijst van rood en groen glas. Achter deze deur kwam Frans in de kleine eetzaal, laag en schuinerig, onvast, als een scheepskajuit, heelemaal wit, met een dood-gewonen petroleumlamp, die, in 't midden, van de balkende zoldering naar de tafel hing.

Txt

De smalle knecht was alleen in de kamer, onder zijn stekelig zwart haar met een scheiding op zij, het open venster uit-glimlachend met zijn verknoeide gezicht. Frans ging naast hem staan, om zich dadelijk te vergemeenzamen. Er was in de nauwe straat, waar de onbehouwen huizenblokken pas schenen te zijn neêrgezet, niemant als een blond jufvrouwtjen, die op een bank voor een huis, schuin aan d' overkant, zat te borduren. Met de oningetogenheid van een knecht, die niet in een groote stad de hoogere opvoeding van zijn beroep heeft gekregen, wierp de bediende naast Frans, onder zijn fel en breed glimmende oogen, uit zijn donkeren mond lachende woorden tegen haar wangen, die zijn hersens eerst, de oogen vlak voor zich uit of, rechts in de verte, over den houten brug gericht, klaarpeuterden. Het jufvrouwtjen, in het bewust-zijn een der weinige verdamede vrouwen der plaats te zijn, dat iets voortdurend brutaal-gemakkelijks aan haar wezen gaf, andwoordde met enkele lettergreepjens, die zij in korte haar hoofd telkens even opstortende lachjes door de stille straat naar die leelijke heete mannenmagerte te-rugkaatste.

Txt

Frans zeî den knecht iets over het weêr en of er al veel gasten waren. Neen, er was nog bijna niemant. Toen kwam de deur schuin een eindje naar binnen van-onder zijn post en achter hem klom een heer in de zaal, hoog, hard, beenerig, het grijzend zwarte haar recht-op op 8 zijn hoofd als een stekelvarken, met een korten norschen grijzend-zwarte baard onder zijn pince-nez, waarboven de wenkbrauwen hun dorps-voornaamheid opschichten, met wijde stappen onder zijn openhangend jasjen, zonder manchetten, met een toegesmijt van de deur, een heftig onder-de-tafel-uit-getrek en stil-gestoot van een der matte-stoelen en een vlug er-op-gezit. Toen hij zat bewoog zijn rusteloosheid dadelijk voort: zijn romp duwde vooruit en achteruit, naar links en naar rechts, terwijl de vale lichtplekken van den vallenden dag over de donker-groen en grijs doorstikte stof van zijn rug in-een-krompen en zich uitzetten, onder de duisternis, die van de zoldering hem overschouderde; zijn armen pakten en ontvouwden een krant naast zijn bord, waarmeê hij zijn oogen naderde en er voor uitweek, beproevend te lezen; zijn hoofd neigde af naar links, met plooyen in den nek, dan weêr voor-over, dan weêr achterover, met een getril van al zijn stugge haren.

Txt

Boven beluidde de etensbel het huis, van de stille wanden afklinkend zijn schreeuwende slagen, in glijdende roepingen over de daken, dof en loom geel-wazig zakkend binnen de witte eetzaal. De deur schuinde weêr naar-binnen, een geschuif en gestap op de keukensteenen, een brommend gemompel onder een geroep naar-buiten, een reutelend gesis en geknap van braden besteeg de eetzaal om een mager mannetje heen, burgerheer, met sobere bedaard-bedistelende gebaren, een scheiding in 't midden van zijn schedel en zijn zwarte haar, met kleine krulletjes aan 't eind der aan het voorhoofd neergedrukte plakjes en dunne krullingen boven de ooren, boven het kleine vaal-licht-bruine gezicht, waaruit twee bruine oogen hun kleinen ernst over de lankwerpige vies-gedekte tafel schenen. Vóor de weêr dichte deur leî hij zijn linker knokkig handje uit op den schouder van den man, die al zat, en zeide:
-- Bonjour, môssieur de Blaigny
-- Ah, môssieur Jeffroy, c’est vous, bonsoir. Comment va-t-il?

Hij ging naast den ander zitten, trok zijn samengerold servet uit den kapotten ring, die aan zijn hand leêg naast zijn bord ging staan. Frans ging tegenover hen zitten, voorbij het verdwijnen van den knecht, die, achter-onder de deur was wechgegaan. Txt De drie rompen stonden recht op aan weêrskante van de tafel. Het waarnemen van de tegenwoordigheid der 9 twee andere menschen, werkte in elk der drie hoofden, deed Blaignys boven-oogleden neêrgordijnen, het hoofd te-rug in den nek, zijn linker-hand gladde kogeltjes kneden uit het brood naast zijn bord, zijn rechter vlak-uit pianospelen op het servet, deed Jeffroy voor zich uit kijken, langs Frans, tegen de witte muur, zijn handen onkundig en onverschillig wech van de tafel op zijn beenen, deed Frans zijn glimmend gekramd bord overzien en zijn handen roerloos houden als houten werktuigen, naast zijn bord. Toen, in de gemeenschap der tot het naargeestige zwemende ernstige, bedaard-nette wachting, terwijl de hoofden der twee gelijkwijzig levende anderen, met onverhinderbaren invloed over Frans’ gezicht schenen, onder tegen de afhangende verveling zijner oogen op, heftig hun lichamen uitstekend in de plat-doodsche smoezelig-witte omgeving, draaide in-eens het hoofd van Blaigny naar Jeffroy, sprekend, zoo dat Frans de punt van zijn baard naar de punt van zijn neus zag op- en neêrgaan donker-bewegend vóor de lichte vensterplek. Hij sprak in een harde stem, moeilijk, en zijn volzin in 't midden met een kuch brekend, in het hinderlijke bewustzijn de van hoofd tot hoofd strak gespannen stilte te verscheuren, de duim en wijsvinger van zijn tot losse vuisten in-een-gedoken handen tegen elkaâr wrijvend. Na het gezegde, gedurend Jeffroys andwoord, wiens verlegenheid zich alleen in een stijver verdegelijking zijner trekken en een knippender gestaar, schuin voor Blaigny uit, vertoonde, draaide Blaignys gezicht weêr van boven zijn schouder tot boven zijn borst, daalde een weinig, met midden in zijn baard de zwartere groezelig betande spleet van den mond, die zachtjes het andwoord overláchte, onder de blikloze oogen, die ver over het tafellaken tot bij Frans’ bord glaasden. Telkens als Blaigny sprak, kinde hij zijn hoofd op naar Jeffroy en weêr een beetje neêr, als moest hij, om met zijn aandacht bij Jeffroy te komen over een schutting heenkijken.

Txt

De knecht kwam weêr binnen met zijn ziekkleurig hoofd, dat als een gewas van bevroren room op zijn weeke lage liggende onordentelijke boord en slappe verfonfaaide kleêren stond. De oogen lilden, als uit een óverkokend ei uit de barsten van het hoofd zwellend. Aan zijn linker arm, waarover een servet hing, ging een lankwerpige schotel voor hem uit. Hij liep, er aan vast, terwijl de schotel driemaal op de tafel daalde, telkens aan den linker kant van een der drie, die gingen eten. Nu namen de bewegingen, die zwaarder zwartten in de witte schemering, hevig toe. De handen van den knecht, in een verhoutend schuin-op gestrek der armen, waardoor zijn jas aan de schouders krinkelend plooide, leefden even ver boven de tafel om de lamp heen, tastend, vattend, de vingers als griezelig-witte slangetjes kronkelend en kijkend met de vuige kopjes der nagels, en in de recht afgeschutte krioelende schemering tongde de lampevlam heet-geel op, met een groenige afschimmering naar de hevig handelende, rukkende en stommelende 10 bovenlijven der etenden. De hoofden daalden en stegen met glippende glansveranderingen over de haren. Een stoeying van haasten speelde in Blaigny, het hoofd, van den pince-nez ontbloot, laag en lager naar het bord, met een lichte verwarming van de stukjes vaal vel tusschen de oogen en den baard, een gewiebel van het hoofdhaar, een handengeploeter van het bord naar den mond en te-rug, een schoudergewaggel naar de prooi van het eten, een elleboog-gehef, en -gestoot, en -gedaal, in wijde krommingen van den romp af, en even, in de gezellige graâgte, die de leden beving, een nog-nader-geschuif van den romp naar de tafel.

Jeffroy at met drooge, klein-kalme gebaren, met het besef en de overweging der hapjes van een behoorlijk en afgepast in geringe geregelde bezigheden levend gestel, het lijf stil, de oogen het eten bekijkend. Txt Het waren gekookte eyeren, die gegeten werden, eerst opstaand op de borden in hun dopjes, als verkleinde nabootsingen van gedenksteenen met hun matte ovaalheid, daarna verbroosd met deukjes en knaauwtjes door het gerikketik der lepeltjes, daarna afgepeld en glimschijnend met hun blauwig-gladde wit en met slijmerig en dikkerig oranje en binnenwit opgelebberd in de gebogen hoofden, waarvan de gelaatsvakken, voor-onder de roerloze ooren, slapen, schedels en achterhoofden, plotseling hevig waren gaan verroeren in den lampenschijn, de verrooyende wangen wijkend en hoogbollend aan weêrszijde der even week splijtende en slap happende, de lepeltjes afkluivende monden, de neuzen uitzettend en vervettend, de oogen jeujig blinkend. Tusschen het happen der natte lippen, glipten de stil-roode tongetippen en zogen likkend de snorhaartjes schoon.

Txt

Er was een suizend geritsel en kleêrengezucht van gering bewegende lichamen in den etensgloed, die naar de zoldering steeg; de monden smakten en slikten, met reutelende oprispingen uit de magen; een enkel lepeltikje op de borden.

Txt

Er was nog maar een vale geur over de tafel, waarin door de deurreten scherp-bruine luchtjes van gebraad en roosterende pannen ademden, en daarin was smal en bleek, in zijn stommen ernst van niet-etende, het treurende vleesch van den wachtenden knecht omhoog-gemagerd, half wechvlekkend buiten het lamplicht, achter Blaigny’s stoel.

Txt

In de rust na dit eerste gerecht verlengde zich Blaignys baard, om dat hij, er achter, gemakkelijk met zijn tongpunt een kleverig beetje brood uit zijn tanden wilde loshaken, terwijl Jeffroys lippen tjilpend ook het eten dat vast was blijven zitten vermummelden.

Txt

In het gevoel van het eerste eten in de maag en de warmte, die door de lijven sloop, klemde Blaigny, met een gezwaai zijner armen boven de tafel, zijn handen aan zijn wijnflesch, boog de flesch, de eenige homp zwaardere kleur op de tafel, tot een ligging, zoo dat de wijn er uit afvloeide recht neer in het glas, en daarin purperrood stijgend, klokkend, telkens zijn oppervlaktetje hooger duwend, tot bijna aan den rand. Toen slubberden zijn lippen een beetje uit het glas en zette hij het weêr neer, met zenuwachtige snelle op en af stootende gebaren. Toen, met een wit frommelend gefladder en kreukelend gewimpel vóor zijn gezicht, snoot hij 11 zijn neus, met beide zijn pootige handen aan het gezicht, met het neêrslijmend afgesnork tusschen de oogen, dat de oogen samenrimpelde en, boven zijn slapen, aderkronkelingetjes opzette. De neus, zachtjes aangerood met lichte trillingen aan de vleugels na het snuiten, verbleek-kalmde weêr. Maar Blaigny porde met zijn door den zakdoek omwonden vinger er in op en proeste en blies er uit neêr, streek daarna zijn zakdoek-prop er onder op tegen heen en weêr, zoo dat de onderneus heen en weêr zwabberde. Toen bleef hij even stil, de handen op de tafel geblokt, maar, bedeesd in de stilte der twee anderen, voldeed hij aan de behoefte van een onbedeesdheids-vertoon en liet, leunen blijvend, het wijnglas stijgen tot vlak voor zijn baard, waar zijn mond er flink-wech een zwaren slok uit opgolfde. Terwijl de wijn, achter zijn burgerlijk-gekleurde das, door den slokdarm in zijn maag viel, zeî hij met een overhelling van zijn heele bovenlijf naar Jeffroy heen iets over de dikke borsten van een meisje, waarmeê zij Joseph, den knecht, plaagden. Blaigny had het meisje op straat ontmoet. Nu lachte Jeffroy ook, met een openrijting van zijn dunnen mond, die zich als elastiek om zijn tanden spande. Frans zweeg voortdurend, zijn gezicht loende op naar de anderen, in een trachten naar onverschillige welwillendheid, welke telkens getemperd werd door de stugge gemeenschapsweigering van den hem nooit-aanzienden Blaigny en de koude onbekendheid van Jeffroy. TxtHij loende zo zeer, dat zijn gezicht als twee gezichten scheen, die elk een anderen kant uit keken. Maar de knecht, die ook gelachen had, goedig en ziekeneurig, stootte zijn muffen bouw naast de aangezetenen, en trok het bovenste van elke twee borden wech met een scherp laayend geklak-glij der borden over-elkaâr. Hij leî de eyerdoppen en schalen er op, die deinden en hollig rondrolden. Hij ging wech en kwam gaauw te-rug, de deur dicht-duwend met een hielestoot, een schotel met dof-glanzig besausde schijfjes ossevleesch, over de vlakke hand. Hij zette den schotel bij Blaigny neer, en de schotel wentelde zich van hand tot hand tusschen de gasten, wier monden “s’ i vous plait” en “merci” er boven zeiden voor en na dat de drie rechter-armen er schijfjes hadden afgeschept, die de flaauw-glimmende rontetjens der borden, waarin het lamplicht vaag afspiegelde, bebruinplasten. Txt

Er was een kort-af geluid van neêrgezet achter de deur en voor de borst van den knecht, die zich tusschen de geopende deur en de post neêrvouwde, zijn hoofd omwasemwolkend, rees teer geel in zich verklonterende rondinkjes van zwaar en licht geel, zich verpluizerend in stil-witte kruim-nestjes, de schotel-aardappelen snel tot op de tafel, met zijn drooge zedigheid een plek van het smerige tafellaken zuiver wechdoezelend, hoog uitrookend boven het zwaar-vet afschijnende ossevleesch. En de zittenden plompten de tinnen lepel in de geel-sneeuwbrokkige aardappelen, die ze op de borden neêrdroeg en weêr te-rugging. Daarna omvatten de linker-armen de vorken- en de rechter de messensteelen. En vóor de donker gekleede lijven daalden en stegen de vaal bevleesde knokkelklompjes der handen, 12 waar het dunne reepjen mes-staal en de duffe tinkleur der vork als een viernagelige glimmerig diertjes-klauw uit staken. Met een gaauw-getik der vorken op de harde borden, spleten de aardappelen en vielen in brokjes, verbruinend en doorsiepeld in de jeu, en reet het vleesch van-een tot kleine hapjes bij het doorklieven der messen; de vorken prikten in het vleesch en tilden het in de monden, de messen schikten de jeu-oversapte aardappelen en het vleesch aan de vorken; boven het geglim- en gestaalspel der messen en vorken en het zware handengedans, bukten en grepen en trokken en zogen en kaauwden en slikten de monden met het tandengebijt en tongewauwel en keelgelurk, het gekookte vleesch verslonden door het rauwe, terwijl de gantsche onderhoofden werkten in het regelmatig kakengehak achter de rekkende en krimpende huiden. De oogen bedachten en begeerden het vleesch en wipten een enkele maal, tevreden en ernstig, gedurende het kauwen hun blikken naar een der mede-etenden of sufjes tegen den wand of, die van Blaigny, schijnbaar oplettend maar geheel wech-zwelgend in het eet-pleizier, naar zijn krant.

Txt

De knecht had een karaf in 't midden van de tafel gezet met een bruine in 't midden door het lamplicht beglansplekte buik van bier, die van onderen in grauw geel vervloeide en van boven zijn schuimpluim door de nek opstootte. Jeffroy dronk nu wijn, drie kleine teugjes dadelijk na elkaâr, waarna zijn oogen een lang beraamden, eindelijk-volvoerden blik in Frans’ oogen lijnden, die zij hadden voelen kijken. Daarna, met een snel gebaar van onveranderlijk besluit en onverschilligheid bij het noodzakelijke, zette hij de rechter wijsvinger en duim in den mond tegen de bovenkaak aan en wroette een stukje vleesch los, dat zijn tong niet wech had kunnen krijgen.

Txt

Na dit tweede gerecht krabde Blaignys hand in het neushoekjen bij den vleugel; toen keek hij al dadelijk rond waar het volgende eten bleef; hij trok het dik zilveren doosjen van zijn horloge uit zijn linkerzij, even onder het hart; hij vroeg aan den knecht, of de rest haast kwam. Hij vertelde aan Jeffroy, die er om glimlachte door zijn tanden te laten zien, maar met oogen wien het verdroot hun ernst prijs te geven, dat hij groote tochten had gemaakt op zijn vélocipède dien dag en dat zoo iets de maag uitholde. Jeffroy vroeg toen over de velocipède, en Blaigny sprak van een nieuw remtoestel om de sterk-dalende wegen meê te berijden.

Txt

Buiten was alles dood-stil. Het gesprek kwam met zijn korte hortende klanken in de vlekkerig-witte omgeving leven, door de stomme wandvlakken afgesloten, in de groote kast van de kamer dor-klinkend en vaal-bloeyend, alleen op de wijde stilte-zee. Jeffroys achter-hoofd bewoog verwrongen in den spiegel als een stuk hondenrug. Maar de knecht, wiens leden zoo-wat leuterden aan de dientafel in den hoek, keerde zich met de matheid van zijn bedrukt gezicht, waarin de groote oogen als glinsterende beeksteenen waarden, en de bewegingen hernamen hun werk: Blaigny, die kuchte met wankelend hoofd en schouders, met een de kamer doortrillend gewiebel van zijn éene been op de vloer een samengeslinger zijner tien vingers nu, een bekijk der nagels en geklop der eene hand op de andere dan, en dan weêr met zijn stoel en heele lijf naar achteren wiegend. De vet-bemorste borden werden opgehaald van voor 13 de eters. De glazen wijn stegen en daalden in flauwe bochten, hun pakjes rood vóor de borsten, bij tusschenpoozen. Jeffroy kittelde zijn glas op tafel, met de rechter hand. De knecht, die de borden hard op elkaâr had gezet en op de schotels, met warsche stooten, het vet en de aardappelen er tusschen fijn-gedrukt, en ze uit de kamer had gedragen, de oogen af om niet te vallen, stond weêr binnen, zijn vest wechgefrischt achter een schotel met heldere, zuiver-schelp-krinkelende krop-sla-festoenen, hel geel-doorschemerd groen, waarin twee gepelde eyeren lagen gedoken.

Txt

Blaigny had in zijn krant gelezen en zeide tot Jeffroy van het vraagstuk of Chateaumont aan een vertakking der spoorlijn Luik-Arlon zoû komen te liggen, dat in den Senaat besproken was. Maar de sla bladerde verfladderd naar de borden, niet neêrzijgend als het vleesch of afploffend als de aardappelen, maar luchtig dalend met de teêr-versteven kronkelingen van vluchtige kreukels, dun en dartel, krampen van groene liederen.

Txt

De monden graasden en knabbelden en slokten de sla van de vorken, aangename hapjes schikkend aan de vorken, een pruikje sla boven een plakje ham en mosterd klodderend tegen den ham. Na het werken der messen en vorken, het goochelend gestreep en glansend geschuin en het getik en gekrats op de borden, rustten zij neêr, moebespat naast en op de borden. Txt Blaigny was dadelijk opgestaan in een zenuwachtige haast van al zijn leden, en was, in een kermis van snelle bewegingen om zijn groen-gekleurde das heen, in een soort van worsteling met de deur, waartegen hij zich stootte en die hem niet door scheen te willen laten, wechgeloopen, met lange felle stappen. Men hoorde hem achter de deur de trap af stamperen, eerst in zware toonen, maar die, bij de onderste treden in snellere lichtere eindigden.

Txt

Frans bleef alleen met Jeffroy, die nog een stukje kaas toe at; de knecht redderde de boel wech. De bewegingen en kleuren waren minder, door het eind van het maal en het wechgaan van Blaigny tot een dunne kalmte opgebleekt. Jeffroy zat stil te verroeren, met het eenzaam tik geluid van zijn mes, waaraan hij de kaas oppeuzelde bij kleine blokjes. De knecht draaide heen en weêr, kijkend of het nog niet gedaan was.

Txt

Toen zeî Frans plotseling, de klanken vooruitduwend boven zijn weêrspannigheid tegen het spreken heen, de oogen tot Jeffroy, zijn lippen in scheeve bochtjes tegen elkaâr dribbelend, dat het land hier zoo mooi was, niet waar?

Jeffroy andwoordde van ja, verwonderd over Frans’ late spreken, gehinderd door de vraag, die buiten zijn gewone gedachtenleven ging, en of mijnheer dan niet uit deze streek wás. Txt Frans voelde zich landziekig en hij treuzelde op zijn bord, om het laatst in de kamer te blijven, verlegen, niet wetende wat te doen, zijn wezen leêg, in de treurige onverschilligheid eener ongeliefde omgeving.

Jeffroy bedaarde wech, met korte beengebaren, die het lijf regelmatig voort kruyden. De ophanger stak klein-driehoekig boven uit zijn jaskraag.

Eindelijk stond Frans ook op; het tafellaken sulde recht van zijn beenen af, wispelde, en bleef met zijn stille strook vies neêrhangen; een buitje kruimeltjes zwermde van zijn broek naar de vloer. Txt Frans stond recht naast de tafel, 14 ontstemd in een omwaseming van goor vervelen, met de ontzettend-drukkende stilte buiten het huis. Er was niets in de kamer wat hij had willen betasten of bekijken. Verdrieterig ging hij er uit. Hij zag, en stapte den schralen trap af. Txt De keuken en het vertrek daar achter waren leêg voor hem uit, zich samen zolderend en neêr-wandend in hun grijnzende ongemeenzaamheid. Het streng alleen leven binnen weinige dagelijks ontmoette en aangeraakte zelfde menschen en dingen zijner laatste maanden, klaagde in hem, hevig gestoord en verward, de verliefde gewoonte treurde, gemarteld door de vreemdheid der vormen. Txt

Blaigny, die zoo’n haast had gehad, stond bij het fornuis, stijf hoekig, achterover-recht, de punten van zijn schoen, zijn kinbaard en neus vooruit, de punt van zijn achterhoofd achteruit, te praten met Boulanger. Frans vroeg aan Boulanger, of er licht was. Deze keerde den romp en het hoofd langzaam-af, strekte den arm en nam uit een der twee rijen witte gladde blakertjes op plankjes aan den wand naast het fornuis, een blakertjen af, deed daarop twee weeke stappen van Blaigny af, die, zijn zwart-bebaarde hoofd diep-donker onder den hoedrand, die de lampenschijn nog naar beneden stootte, ritselde zijn vingers in een breed blaauwen lucifersdoos op den schoorsteenriggel, kruiste zijn beenen, de linker kuit over de rechter knie, en schrapte over zijn laars-zool een lucifer aan, om wiens kop eerst met een scherp reutelenden geur een vaal vlammenpropjen ruischte om een bruin vloeisel, maar dat toen klaar geel opvlamde, zonder geluid, de borsten en kinnen der drie mannen belichtend. De al aangebroken kaars, waarvan de pit zwart uit het witte kolommetje haakte, lichtte dadelijk op, met een hoog vlammetje, waar in 't midden het vuurpuntje van de pit uít keek. Gaat u nu al naar boven, vroeg Boulanger aan Frans. Frans andwoordde, dat hij moe was en buitendien nog brieven te schrijven had. Hij was ingenomen met de huiselijke bemoeyerigheid der vraag; Txt in de achterkamer kwam hij voorbij twee meiden; de eene, met een ronden rug zat half op de tafel, waartegen haar been aanbengelde; het lamplicht viel fel op haar glad gestreken haar, met de witte haal der scheiding in 't midden en de poeyer van het roos tusschen de beide achter de ooren afglijende platte pakjes; de andere, óverdikke, met vetglansen-zwetende voorhoofd, wangen, oogen en kin, zat aan de tafel, en Jeffroy stond er bij, zijn pijpjen vol-wroetend in een leêren tabak-zak, en vroeg aan de vette meid, hoe een jongen het maakte, die hij, in de spanning van zijn stijf-lachend gezicht, klein-billetjen noemde. Jeffroy wendde voor niet op Frans te letten; Frans liet die vreemde menschen, die zoo gemeenzaam met elkaâr waren, staan, en ging zelf, de kin, de neusgaten en oogen door de kaars verlicht, het voorhoofd in donker, naar boven, in de kleine stilte van den nauwen trapkast klimmend als in een toren.

Txt

Hij zag groote donkere ruimten, met de vaag lichte plekken der vensters er achter. 15 Hij kreeg een groven indruk van de hokkerigheid, waarin de trap opdraaide. Akelig-neetoorig ruischten de wandvakjes hem hun puilende duisternis voorbij. De zolderingetjes en deurtjes en het gangetje boven, dat naar nog onbekenden plaatsen leidde, klommen benauwend op en bleven roerloos voor hem uit. In de kamertjes was een duffe lucht. Zijn stappen klonken krullend óp in de waggelende stilte, krakend-knauwend over de houten vloer, die, als een vaal-bruine vloed, met geweld door het deurtje in ’t beschot, zijn vlakte in het achterste kamertje uitstuwde. Txt Een verzet tegen zijn bekookte moeheid en tegen het ongewone vroeg-naar-bed-gaan deed Frans eerst zijn koffertje half uitpakken. Een verdrietige weemoed ontbotte in zijn hoofd, toen hij, over het licht-bruine al een beetje afgesleten koffertje gebogen, na het leer-geruik van zijn neus, en het zijn vingers lichtelijk bestriemend los-maken der riemen, er de oude voorwerpen, die thuis in zijn leven waren, holder-de-bolder gesprongen in zag liggen, het geheel der kleine stukjes innigheid en gewoonte, die zij uitmaakten, in klagende kleuren opzingend, als een klein samengedrukt vakjen lieve bekendheden, zwak-blaauw belijnd papier, een zwart zak-inktkokertje, witte pakjes hemden, licht-bruine schuyers, grijze klompjes sokken, lichtend goed en trouw in de vreeselijk-vale vreemdheid van het kamertje, waarnaar Frans’ bewustzijn schuw keek, en die zijn waarnemings-organen samen deed schuilen, de handen, de oogen, de ooren, bevreesd om zich te laten-gáan en zich verdoovend naar binnen, voor de ongewone en verwonderende omgeving. Hij leî vellen papier over het donker-marmer-geschilderde tafeltje in den hoek naast het venster, waarvoor een slettig geel gordijn aflorde andere witte gordijntjes bedekkend, als watten in een oor van het avonende huis. Hij hing zijn eeuwig-lange bruine reis-overjas in een kast zonder achterschot, naast-voor de deur. Hij zette de groote haarschuyers op de verploeterde en afgeschilferde waschtafel. Hij bekeek het bed, op hooge magere pooten boven de vloer, dik en zwaar, naar alle kanten uit de omklemming van het ledikant wringend, met harde lakens, zonder hemel, maar met de verdachte japon der gordijnen, opgespijkerd aan de griezelig-witte zoldering. Hij drentelde met lijzige stappen door de bedompte kooi van het kamertje om, al zijn bewegen verplompt afschaduwend op de vloer, de wanden, het plafonnetje, als een groote schim, die hem nadeed, als een reuze-aap achter matglas.

Maar het lichaam voelde een drukking onder aan den rug schuin boven het eind van den ruggengraad en een tintelende warmte midden in den billespleet. Een lichte huivering klom aan de buik en maag, de zenuwachtigheid van weêr naar beneden, voorbij de vreemde menschen te moeten, om naar de plee te vragen.

Maar hij ging, het andere kamertje door, waar de uitgeschulpte holte van de lampetkan, en de zwarte ruimte in het ledikant en de open stoelenruggen, en al de schuinerig-grauwe behangselfiguurtjes hem hun onhartelijkheid voorbij lieten gaan, met tastende stappen de trap af, en de deur, beneden, sprong weêr open, toen hij hem gesloten had, en nog eens, en nog eens. Jeffroy en Boulanger waren alleen in de keuken. Boulangers gestalte kwam aan, met wiebelende bewegingen klaar om te beredderen, en hij wees, door de deur, die zich ter zijde schikte, voor de lachend-onderzoekende oogen van Jeffroy, met blauw-omkielplooide arm in de binnenplaats-donkerte, waarin de stoep plotseling vol van het gele licht van binnen afgleed. Achter 16 de gevel, die na het deur-sluiten dadelijk versomberde, met niets dan de twee dof-geele venster-vierkanten, door de stakend en hompend-volle holderdebolderde donkerte van het plaatsje, waarin de kaarsvlam wuivend neêrwoei en ophelde en het kaarslicht in duister-gouden vlagen als vlaggeschaduwen rondwapperde, bangde Frans’ lijf voort met den wind over borst en langs heupen, de bruin-zwarte hoofdloze stal van het beste-kamer-huisje vies donker vóor hem, en onder de zwart hoopende dikten der straat-huizen onder de zeêr zwartende afgolving der zwabberende wolken.

De pleedeur opende en sloot zich gebrekkig, met een geknars en geduw, stroef puntend in de holle en klamme geluiden. Hij liet de kaars op de brilleplekjes schijnen en opschijnen langs de wandjes van de naauw rondsluitende kast. Er lagen druppels vóor het ronde ongesloten gat, waaruit een heftige stank opwalgde. In een hoekje waren stukjes krantenpapier half-in-éen-gefrommeld, met korsterige, bruine sproetenmassaas. Het heele ruimtetje bruinde smerig op, afschuwelijk, weêrzinwekkend. De billen duwden zich naar-achteren, het bovenlijf drukte zich voor-over, zonder de bril te raken, de broek zakte tot aan de knieën van de schuin-zuilende bloote beenen af. Het hoofd recht op geduwd, met harige krinkels in den nek boven den buigenden rug, waar het jasje dik samenplooide zakkend onder het opgeslagen hemd, drukkend van de keel tot de ingewanden, met stoomende kuchjes uit den open mond, prielde borrelend en pruttelend een klein stukje poep aan de billenspleet, terwijl dadelijk een felle pies-straal neêrspoot, kletterend tegen den kokerwand, lager afdruppelend met diepe tikjes. Het stukje poep viel neêr, bleef stil, en viel toen weêr, heel in de laagte, klikkend in water. Maar een langer week staafje worstte af uit de spleet en klompte neêr, zoo dat er druppels tegen de bil-ronding hekelend te-rugspatten. Na een afgeschuur der billen met een binnenzak-papiertje, hief het lijf zich, en de kleêren klommen en vielen er plat omheen.

Met meer gemakkelijkheid door de leden en een zich-eenigszins-thuis-gevoel, liep het lijf het plaatsje weêr over. Maar in-eens, luid uitslaand op den zachten nacht, woedde dicht bij, uit een hoek van de plaats, een hondgeblaf los, eerst dofferig morrend, norsch brommend, toen met een ruk uitklaterend in hevige loeyende schreeuwen, dan grommerig talmend, dan weêr opgalmend en galmend worstelend-woest tegen de stom-vlakke muren. De huisdeur vroolijkte van binnen-uit open, met een breeden wenk van herbergzaamheid. Boulanger stond reuzegroot in de post, donker-zwaar voor het lamplicht op zijn rug, de keukenvloer en het fornuis tot een kleine pyramide tusschen zijn beenen. Hij riep naar den hond, in een worp van vergromvloekende dreigklanken en met een plotselinge zoetigheid in de stem, zeide hij aan Frans, geruststellend, verzekerend.

De kamers waren nu vriendelijker. De twee meiden kwamen juist binnen met tegen elkaâr giechelende lichamen, pret-dronken door een andere deur, die Frans eerst niet geweten had. Jeffroy zat zijn pijpje te rooken, de lippen als een roos om de steel. Op een pendule in de achter-17 kamer stond het kwart over negenen.

Frans kleedde zich uit en ging rustig naar bed, met grove, onuitgesponnen gedachten, bleek en mat, tot een lang pak wordend onder het stuursche dek, reikend met het hoofd om de kaars op het wankelende nachttafeltje uit te blazen, te-rugduikend, roerloos met zijn zware neus naar boven en de wind-flippertjes van zijn neus-ademing tegen het bovenlaken, in de nauwheid van het zwart-ademende kamertje. Het venster stond aan.

Search




Search site Search current page
Variations



P NG PS VO:

MENSCHEN EN BERGEN.

M:

Menschen en Bergen.

VW:

MENSCHEN EN BERGEN

PS VO:

PROZA-GEDICHT.

M:

Fragmenten

P NG:

FRAGMENTEN

DOOR

L. VAN DEYSSEL.

VW:

PROZA-GEDICHT

P NG PS VO:

I.

M:

I

VW:

I. AANKOMST IN HET BERGLAND.

I. IN DEN POSTWAGEN.

NG PS VO:
Mul klefferig en lam-gekookt moê binnen de verflensende bruin-grijs-wemelende jasjen en broek,
M:
M1:
Moê onder zijn zwaar gebruikte bruin-grijze reispak,
M2:
Moê binnen zijn zwaar gebruikte bruin-grijs-wemelende reispak,
P:
Mul klefferig en lam-gekookt moê binnen zijn verflensend bruin-grijs-wemelend reispak
VW:
Mul klefferig en lam-gekookt moe binnen de verflensende bruin-grijs-wemelende jasjen en broek,
NG PS VO:
zat het roerloos levend mannenlijf over een afgekrabbeld zwart leêren kussen in het zwarte Binnen van den voortwaggelenden wagen,
M:
M1:
zat Frans Dost op de afgekrabbelde zwart leêren kussens in de van-binnen zwart geschilderde voortwaggelende malle-poste,
M2:
zat Frans Dost
M2a:
op een der afgekrabbelde zwart leêren kussens
M2b:
over een afgekrabbeld zwart leêren kussen
in de van-binnen zwarte voortwaggelende malle-poste,
P:
zat het roerloos levend mannenlijf over een afgekrabbeld zwart leêren kussen in het zwarte Binnen
P1:
der
P2:
van den
voortwaggelenden wagen,
VW:
zat het roerloos levend mannenlijf over een afgekrabbeld zwart leeren kussen in het zwarte Binnen van den voortwaggelenden wagen,
P NG PS VO VW:
de voet-blokjes op het over het vloertje genestte geel-stralerige stroo,
M:
M1:
zijn voeten op het stroo voor de warmte op den grond lig
M2:
zijn voeten op het nog tegen de koû over het vloertje gelegen stroo,
M3:
zijn voeten op het nog tegen de koû over het vloertje liggende geel-stralerige stroo,
PS VO VW:
het stofferige, klammerige bleeke hoofd door een viesvaal raampje kijkend uit de witte flets-bruin-doorknikkerde oogovaaltjes, zoo als een stuk porceleinwerk door een glázenkast kijkt.
M:
M1:
zijn stofferige, klammerige bleeke hoofd door een der vies-vale raampjes kijkend met de flets-bruine oogen, zoo als een stuk porceleinwerk door de glázen-kast kijkt. Het was 19 April, vijf uur ’s middags.
M2:
zijn stofferige, klammerige bleeke hoofd door een vies-vaal raampje kijkend met de fletse bruine oogovaaltjes, zoo als een stuk porceleinwerk door een glázen-kast kijkt.
P:
het stofferige, klammerige bleeke hoofd door een vies-vaal raampje kijkend met de fletse bruine oogovaaltjes, zoo als een stuk porceleinwerk door een glázen-kast kijkt.
NG:
het stofferige, klammerige bleeke hoofd door een vies-vaal raampje kijkend uit de witte flets-bruin-doorknikkerde oogovaaltjes, zoo als een stuk porceleinwerk door een glázen-kast kijkt.
P NG PS VO VW:
M:
Het was 19 April, vijf uur 's middags.
PS VO:
[witregel]
M:
M1:
Na zich half bijna krankzinnig gewerkt te hebben in een opgewonden afzondering met de literatuur alleen, had hij zich, toen naauwlijks de eerste lente-warmtetjens om zijn vale wangen zachtten, de hersen-krizis ontvlucht om zijn zieke zenuwen in de Belgische Ardennen te doen herstellen. Uit het sis-gillend en hobbelend geraas van de spoorreis had de donkere trein hem in-eens op het eenzame perronnetje van Melreux uitgegooid en in de nieuwe oneindig wijde kalmte, van de zachtjes-aan voortvervelende malle-poste.
M2:
Na te veel gewerkt te hebben in een heete afzondering met zijn vers-papieren alleen,
M2a:
wilde
M2b:
was
M2c:
ging
hij, nu pas de eerste lente-warmtetjens zijn vale wangen bezachtten, zijn zenuwen en hersens baden in de Belgische Ardennen. Uit het sis-gillend en hobbelend geraas van de spoorreis had de donkere trein hem in-eens op het eenzame perronnetje van Melreux uitgegooid en midden in de nieuwe oneindig wijde kalmte, in de zachtjes-aan voortvervelende malle-poste.
P NG:
[alineascheiding]
VW:

II. DE EERSTE BOER.

P NG PS VO VW:
Na het zoldering-pak-kist-gebonk en het doffe gestommel van zijn warsch bewegen,
M:
M1:
Na het gebonk van
M2:
Na het kist-gebonk op de zoldering en het holle ge
M3:
Na het kist-gebonk op de zoldering en het zw
M4:
Na het zoldering-pak-kist-gebonk en het doffe gekreun zijner tot bewegen gedwongen luiheid,
M5:
Na het zoldering-pak-kist-gebonk en het doffe gestommel van zijn warsch bewegen,
P NG PS VO:
stond de wagen dadelijk weêr stil,
M:
M1:
was het rijtuig dadelijk weêr blijven staan,
M2:
was het rijtuig dadelijk weêr stil blijven staan,
M3:
bleef het rijtuig dadelijk weêr stil,
M4:
stond het rijtuig dadelijk weêr stil,
VW:
stond de wagen dadelijk weer stil,
P NG PS VO:
de ijzeren treden kletter-beukten neêr,
M:
M1:
de ijzeren treden werden neêrgekletterd,
M2:
de ijzeren treden kletterden neêr,
VW:
de ijzeren treden kletter-beukten neer,
P NG PS VO VW:
en een geweldige boeren-belichaming bolderde binnen,
M:
M1:
en het geweldige lichaam van een Luxemburgschen boer bolderde zich naar binnen,
M2:
en een geweldige Luxemburgsche boeren-belichaming bolderde zich naar binnen,
M3:
en een geweldige boeren-belichaming bolderde binnen,
NG PS VO:
zeeg neêr over de andere bank met een kleinoogig blaauwgekijk naar den bruin-grijzen, in gauwen groet-klank mompelend.
M:
M1:
en zonk neêr op den anderen bank met een blaauwgekijk van zijne
M2:
zeeg neêr over den anderen bank met een kleinoogig blaauwgekijk zijner kleine oogjes naar den vreemdeling, dien hij voor
M3:
zeeg neêr over den anderen bank met een kleinoogig blaauwgekijk naar den vreemdeling.
P:
zeeg neêr over den anderen bank met een kleinoogig blaauwgekijk naar den reiziger, een
P1:
snel
P2:
gauwen
groet-klank mompelend.
VW:
zeeg neer over de andere bank met een kleinoogig blaauwgekijk naar den bruin-grijzen, in gauwen groet-klank mompelend.
PS VO VW:
[witregel]
M P NG:
[alineascheiding]
PS VO VW:
De koetsier gooide vanbuiten zijn hel hi!-geroep naar de paardenkoppen,
M:
M1:
-- Bonjour! zeî de boer, en Frans ook: bonjour!. De koetsier riep van-buiten zijn hel hi! tot de paarden
M2:
De boer zeî goeyen dag, en Frans ook. De koetsier riep van-buiten zijn hel hi! tot de paarden
M3:
De boer zeî goeyen dag, en Frans ook. De koetsier gooide van-buiten zijn hel hi!-geroep naar de paardenkoppen
P NG:
De koetsier gooide van-buiten zijn hel hi!-geroep naar de paardenkoppen,
P NG PS VO VW:
en het dom-doezelige gevaarte rammelammelde en vierkantelde voort.
M:
M1:
en de kast rammelammelde weêr voort,
M2:
en de kastachtige onderwieling rammelammelde en vierkantelde weêr voort,
M3:
en het dom-doezelige gevaarte rammelammelde en vierkantelde weêr voort.
P NG PS VO VW:
In het kretterend wielengescheer, het wandjes-gekraak en het heftig geknor-rinkel van de onvaste ruiten, wiebelden de twee rompen, ribbelden de gezichtshuiden, schokkerden de armen, de beenen.
M:
M1:
met het kretterend wielengescheer, het gekraak der wandjes en het heftig geknor-rinkel der losse ruiten De twee rompen wiebelden
M3:
In het kretterend wielengescheer, het wandjes-gekraak en het heftig geknor-rinkel van de losse ruiten, wiebelden de twee rompen, ribbelden de gezichtshuiden, schokkerden de armen
M3a:
en
M3b:
, de
beenen.
PS VO:
[witregel]
M NG VW:
[alineascheiding]
P:
[alineascheiding]
P NG PS VO VW:
In zijn weten van door den ander gemerkt te worden vermorrelde de boer tusschen zijn rauwe kalfsbiefstukken van handen, die over zijn vleeschbalen van beenen steunden, een in een romp-daling en -rijzing van de vloer geraapt strootje.
M:
M1:
In zijn weten van door Frans waargenomen te worden speelde
M2:
In zijn weten van door Frans gemerkt te worden morrelde
M3:
In zijn weten van door Frans gemerkt te worden vermorrelde de boer tusschen zijn kalfsbiefstukken van handen, die over zijn vleeschbalen van beenen staken, een in een daling en rijzing van zijn romp van de vloer geraapt strootje.
M4:
In zijn weten van door Frans gemerkt te worden vermorrelde de boer tusschen zijn rauwe kalfsbiefstukken van handen, die over zijn vleeschbalen van beenen steunden, een in een romp-daling en –rijzing van de vloer geraapt strootje.
NG PS:
En hij was een grove vleeschgroeying, met zijn vet-roode gezwellen van lippen en zijn glimmend-vele tanden tusschen-onder zijn smeuyig-rooye wangen in de vettige knoest van zijn hoofd, opbloeyend uit zijn doorvoede schouderenbulting.
M:
M1:
Hij was
M1a:
eene
M1b:
een
grove groeying van vleeschweelde, met vet-roode gezwellen van lippen
M2:
Hij was een grove vleeschgroeying, met zijn vet-roode gezwellen van lippen en zijn glimmend-volledige tanden in zijn kleine hoofd, met zijn smeujig-rooye wangen, in de vettige knoest van zijn hoofd, opbloeyend uit zijn doorvoedde schouderenbulting.
M3:
Hij was een grove vleeschgroeying, met zijn vet-roode gezwellen van lippen en zijn glimmend-vele tanden tusschen-onder zijn smeujig-rooye wangen in de vettige knoest van zijn hoofd, opbloeyend uit zijn doorvoedde schouderenbulting.
P:
Hij was een grove vleeschgroeying, met zijn vet-roode gezwellen van lippen en zijn glimmend-vele tanden tusschen-onder zijn smeuyig-rooye wangen in de vettige knoest van zijn hoofd, opbloeyend uit zijn doorvoedde schouderenbulting.
VO VW:
En hij was een grove vleeschgroeying, met zijn vet-roode gezwellen van lippen en zijn glimmend-vele tanden tusschen-onder zijn smeuyig-rooye wangen in de vettige knoest van zijn hoofd, opbloeyend uit zijn doorvoedde schouderenbulting.
PS VO VW:
De boer was in een gladde grijs-lakensche broek, een paars-blaauwen in glimmende plooyen afhangenden kiel, en een hooge als opgeblazen zijden pet op.
M:
M1:
De boer had een gladden grijs-lakenschen broek aan, een blauwe ki
M2:
De boer was in een gladden grijs-lakenschen broek, een paars-blauwe in plooyen afhangende glimmende kiel, en een hoogen als opgeblazen zijden pet op.
M3:
De boer was in een gladden grijs-lakenschen broek, een paars-blauwe in glimmende plooyen afhangende kiel, en een hoogen als opgeblazen zijden pet op.
P NG:
De boer was in een gladde grijs-lakensche broek, een paars-blauwen in glimmende plooyen afhangenden kiel, en een hooge als opgeblazen zijden pet op.
P NG PS VO VW:
[alineascheiding]
M:

M1:
Frans
M1a:
beschouwde
M1b:
bekeek
hem, als een mooi brok menschennatuur.
M2:
Frans bekeek hem, als een mooi brok menschennatuur. Zijn afkeer van alles wat “heer” was, uit Holland meêgebracht,
M3:
Frans bekeek hem, als een mooi brok menschennatuur. Zijn afkeer van alles wat “heer” was en zijn gezondheidsvoornemen om zich zooveel mogelijk te verboeren, had Frans zich doen voornemen zich alleen met boeren, en altijd zeer minzaam, in te laten.
M4:
Frans bekeek hem, als een mooi brok menschennatuur. Zijn afkeer van alles wat “heer” was en zijn gezondheidsvoornemen om zich te verboeren, had hem doen besluiten zich alleen met boeren, en altijd erg vriendelijk, in te laten.
M5:
Frans bekeek hem, als een mooi brok menschennatuur. Zijn afkeer van alles wat “heer” was en zijn gezondheidsvoornemen om zich te verboeren, had hem doen besluiten zich alleen met boeren, en altijd erg vriendelijk, in te laten. Hij woû ook met dezen eerste dadelijk een praatje beginnen:
-- Il fait beau aujourd’hui
-- S’ if plait? schreeuwde de boer over de norse stem van het rijtuig heen. Nu schreeuwde Frans ook:
-- Il fait beau aujourd’hui, n’ est ce pas?
-- Oui,
M5a:
- il fait
M5b:
j’ crois bien, il fait bon.
De boer keek blaauw-zacht en Frans hield hem voor een goedaardigen reus.
-- Est-ce loin, d’ ici à Chateaumont?
-- Ah! .. C’ est à Chateaumont, que vous allez? ... Il y a dix-huit kilomètres, trois heures à pied, deux heures en voiture. Vous ne connaissez pas le pays?
-- Non, c’ est la première fois que j’ y viens, on m’ a dit, que le pays est très beau.
-- Ah, j
M5a:
-e
M5b:
' crois bien! Dans quel hôtel allez-vous donc?
--
M5a:
A
M5b:
Dans
l’ hotel de l’ Est, c’ est un bon hôtel n’ est-ce pas?
--
M5a:
-Ah
M5b:
J’ crois bien! Ce sont les frères Boulanger. Vous serez là très bien. Ce sont de braves gens.
M6:
Frans bekeek hem, als een mooi brok menschennatuur. Zijn afkeer van alles wat “heer” was en zijn gezondheidsvoornemen om zich te verboeren, had hem doen besluiten zich alleen met boeren, en altijd erg vriendelijk, in te laten. Hij woû ook met dezen eerste dadelijk een praatje beginnen:
-- Il fait beau aujourd’hui
-- S’ if plait? schreeuwde de boer over de norse stem van het rijtuig heen. Nu schreeuwde Frans ook:
-- Il fait beau aujourd’hui, n’ est ce pas?
-- Oui,
M5a:
- il fait
M5b:
j’ crois bien, il fait bon.
De boer keek blaauw-zacht en Frans hield hem voor een goedaardigen reus.
-- Est-ce loin, d’ ici à Chateaumont?
-- Ah! .. C’ est à Chateaumont, que vous allez? ... Il y a dix-huit kilomètres, trois heures à pied, deux heures en voiture. Vous ne connaissez pas le pays?
-- Non, c’ est la première fois que j’ y viens, on m’ a dit, que le pays est très beau.
-- Ah, j
M5a:
-e
M5b:
' crois bien! Dans quel hôtel allez-vous donc?
--
M5a:
A
M5b:
Dans
l’ hotel de l’ Est, c’ est un bon hôtel n’ est-ce pas?
--
M5a:
-Ah
M5b:
J’ crois bien! Ce sont les frères Boulanger. Vous serez là très bien. Ce sont de braves gens.

NG PS VO VW:
De getemde oogen bekeken den boer, in wiens ruwe gezondheid geen-een ontvangen wordende indruk gleed, met doffe blikjes.
M:
M1:
Frans zat
M2:
Frans bekeek den man, in wiens ruwe gezondheid geen-een ontvangen wordenden indruk
M2a:
zichtbaar was
M2b:
gleed
, met de doffe blikjes zijner getemde oogen, waarvan het linker door de vermoeidheid herhaaldelijk loende.
P:
De getemde oogen bekeken den boer, in wiens ruwe gezondheid geen-een ontvangen wordenden indruk gleed, met doffe blikjes.
PS VO VW:
[witregel]
M P:
[geen alineascheiding]
NG:
[alineascheiding]
NG PS VO VW:
den wagen
M P:
het rijtuig
P NG PS VO VW:
bleven staan kijken
M:
M1:
bleven staan en
M2:
bleven staan kijken
P NG PS VO VW:
strookte de weg zich eeuwig-grijzerig uit tusschen lange platte velden
M:
strookte de weg zich eeuwig-grijzerig uit. Frans zag niets als lange platte velden
M P NG PS VO:
horizont
VW:
horizon
P NG PS VO VW:
waar rechts, blaauw-grijs bewaasd, de heuvelen steigerden met een hevig klagend wenken.
M:
maar dáar, rechts, onder een blaauw-grijs waas, steigerden de heuvelen met een hevig klagend wenken.
PS VO VW:
[witregel]
M P NG:
[alineascheiding]
P NG PS VO VW:
Een uur duurde zijn suizend gezwijg uit.
M:
[passage ontbreekt]
P NG PS VO VW:
De wagen had de brug overgeboogd,
M:
Het rijtuig had nu den brug van Hotton overgeboogd,
P NG PS VO:
een dunne rivier plat-zilver-slingerde voor-uit, glinsterende frischheid naar boven ruischend.
M:
M1:
een dunne rivier slangzilverde vooruit.
M2:
een dunne rivier platzilverslingerde vooruit.
VW:
een dunne rivier plat-zilver-slingerde voor-uit, glinsterde frischheid naar boven ruischend.
P NG PS VO VW:
De wagen stond stil,
M:
Het rijtuig stond
Ma:
stil.
Mb:
stil,
P NG PS VO VW:
en plots ontstaken onder het botte voorhoofd, de kleine oogjes van den boer,
M:
M1:
De boer verpakte zich door het portier op den weg
M2:
en plotseling ontstaken onder zijn botte voorhoofd, de kleine oogjes van den boer,
M3:
en plotseling ontstaken onder het botte voorhoofd, de oogjes van den boer,
P NG PS VO VW:
Daarna lachte hij, met een wellust en een wreedheid in het spog zijner oogen en tanden,
M:
M1:
Daarna lachte hij oningetogen
M2:
Daarna lachte hij, met een wellust en een wreedheid in het spog zijner oogen en tanden,
P NG PS VO VW:
naar een boer,
M:
naar een kennis,
P NG PS VO VW:
en hij verpakte zich door het portier, tot een dikke hoogte wordend op den weg.
M:
M1:
en hij verpakte zich uit den malle-poste door het portier, tot een hooge dikte wordend op den weg.
M2:
en hij verpakte zich door het portier, tot een dikke hoogte wordend op den weg.
P NG PS VO VW:
[witregel]
M:
[alineascheiding] -- Bonjour![alineascheiding] -- Bonjour!
P PS VO VW:
[witregel]
M:
M1:
[alineascheiding]Frans bleef alleen.
M1a:
Terwijl
M1b:
In
zijn blikken, die langs de stof-zweterige zijvlakjes van zijn heftig tusschen de wangenzakken naar-voren gedrongen neus afvloeiden, dacht hij aan het v
M2:
[alineascheiding]Frans bleef alleen. In zijn blikken, die langs de stof-zweterige zijvlakjes van zijn heftig tusschen de wangenzakken naar-voren gedrongen neus over zijn koppigen onderkaak afvloeiden, dacht hij aan de verveling van zijn toestand. Wat zou hij beginnen in dit onbekende land, onder die vreemde menschen, zonder de geliefde dagelijksche wil- en werkgewoonten? Daar hij meende alle, voor een atheïstischen Europeër uit den burgerstand mogelijke, gewaarwordingen
M2a:
M2b:
van het dadelijke leven
doorleefd te hebben, behalve die der verboering,
M2a:
d
M2b:
mijmerde
hij over die eenig-nieuwe en overdacht met genoegen, hoe hij,
M2a:
onmiddelijk na aankomst
M2b:
ter stond zijner aankomst,
een oude versleten kleeding aan zoû
M2a:
trekk
M2b:
doen,
om door de dorpelingen toch vooral voor een allergewoonst armoedig heertje gehouden te worden.
M3:
[alineascheiding]Frans bleef alleen. In zijn blikken, die langs de stof-zweterige zijvlakjes van zijn heftig tusschen de wangenzakken naar-voren gedrongen neus over zijn koppigen onderkaak afvloeiden, dacht hij aan de verveling van zijn toestand. Wat zou hij beginnen in dit onbekende land, onder die vreemde menschen, zonder de geliefde dagelijksche wil- en werkgewoonten? Daar hij meende alle, voor een atheïstischen Europeër uit den burgerstand mogelijke, gewaarwordingen
M3a:
M3b:
van het dadelijke leven
doorleefd te hebben, behalve die der verboering,
M3a:
d
M3b:
mijmerde
hij over die eenig-nieuwe en overdacht met genoegen, hoe hij,
M3a:
onmiddelijk na aankomst
M3b:
ter stond zijner aankomst
, een oude versleten kleeding aan zoû
M3a:
trekk
M3b:
doen
, om door de dorpelingen toch vooral voor een allergewoonst armoedig heertje gehouden te worden.
NG:
[alineascheiding]
PS VO:
[witregel]
M:
[alineascheiding][passage ontbreekt]
P:
[passage ingevoegd op los vel]
NG:
[alineascheiding]
VW:

III. WEÊR ALLEEN.

P NG PS VO VW:
Het hoofd, zoo plots weêr alleen, omgeven door leegten, bedacht in de suizende moeheid de al-wijde stilte, die het sukkelend wagengerammel droeg.
M:
[passage afwezig]
PS VO:
[witregel]
M:
[passage ontbreekt]
P:
[passage ingevoegd]
NG VW:
[alineascheiding]
P NG PS VO VW:
Het heele lichaam werd langzaam vooruit bewogen
M:
M1:
De wijde stilte, die Frans om het sukkelend rijtuiggerammel heen raadde, was de groote indruk, die vaag over zijn vermoeyenis viel. Tusschen de drooge, harde gezichteinders der stadsmuren uit en het ontmoeten van gehaatte zijn eigen beminde taal sprekende menschengezichten uit, zat Frans
M2:
De wijde stilte, die Frans om het sukkelend rijtuiggerammel heen raadde, was de groote indruk, die vaag over zijn vermoeyenis viel. Tusschen de drooge, harde gezichteinders der stadsmuren en het ontmoeten van bekende gehaatte zijn eigen beminde taal sprekende menschengezichten uit, zat hij hier in-éens langzaam vooruit te bewegen
P NG PS VO VW:
ontzachlijk zwijgende
M:
M1:
ontzettend-zwijgende
M2:
ontzachlijk-zwijgende
P NG PS VO:
die lief en alleen schenen
M:
die hem lief en alleen schenen
VW:
die lief en alleen schenen,
P NG PS VO VW:
voorjaars-Zondagavond
M:
voorjaars-zondagavond
P NG PS VO VW:
zich verkantoorbediendehoofdende boeren hun stijve rust ommedwaalden,
M:
M1:
zich tot heeren trachtende te kroonen hun stijve rust
M2:
zich verkantoorbediendehoofdende boeren hun stijve rust ommedwaalden op den weg,
M3:
zich verkantoorbediendehoofdende boeren hun stijve rust ommedwaalden,
NG PS VO VW:
dragende door rooye zonnestralen vergloeide
M:
M1:
onder de eens door een rooyen zonnestraal verli
M2:
dragende de ereis door een rooyen zonnestraal vergloeide
M3:
dragende de nu en dan door een rooyen zonnestraal vergloeide
P:
dragende door een rooye zonnestralen vergloeide
P NG PS VO VW:
muggenzwerming
M:
M1:
muggenwarreling
M2:
muggenzwerming
P NG PS:
naast den weg begrommellommerende, donkerklompige, blokdommelende hoogrotsingen.
M:
M1:
naast de donkerklompige hoogrotsingen aan den eenen kant van den weg.
M2:
naast de donkerklompige hoogrotsingen aan den weg.
M3:
naast de donkerklompige blokdommelende hoogrotsingen aan den weg.
M4:
naast den weg begrommellommerende donkerklompige blokdommelende hoogrotsingen.
VO VW:
naast den weg begrommellommerende, donkerklompige, blokdommelende hoog-rotsingen.
PS VO:
[witregel]
M P NG:
[alineascheiding]
VW:

IV. DE TWEEDE BOER.

P NG PS VO VW:
boertje
M:
boertjen
P NG PS VO VW:
dik bepuntneusd
M:
M1:
met een dikken punt
M2:
dik bepuntneusd
P NG PS VO VW:
stok
M:
M1:
stok
M2:
zijn
M3:
stok
PS VO VW:
op de bank,
M:
M1:
op den be
M2:
op den bank,
P NG:
op den bank,
P NG PS VO VW:
naast den bruin-grijze
M:
naast Frans
P NG PS VO VW:
donker-grijze gezicht
M:
M1:
donker grijze hoofd
M2:
donker grijze gezicht
P NG PS VO VW:
weg
M:
wech
P NG PS VO VW:
rimpelkrabbing
M:
M1:
rimpelbekrabbing
M2:
rimpelkrabbing
P NG PS VO VW:
door een
M:
M1:
door het
M2:
door een
P NG PS VO VW:
wegkrimpend
M:
wechkrimpend
P NG PS VO VW:
drank
M:
alkohol
P NG PS VO VW:
onder
M:
M1:
ove
M2:
onder
NG PS VO VW:
de
M P:
den
P NG PS VO VW:
zestig
M:
M1:
vijftig
M2:
zestig
NG PS VO VW:
ruig-geschroeide
M:
M1:
afgeschroeiden
M2:
ruiggeschroeiden
P:
ruig-geschroeiden
PS VO VW:
leeg-vretenden,
M P:
leêg-vretenden
NG:
leeg-vretenden
PS VO VW:
mond
M P NG:
mond,
PS:
[paginawissel]
M P NG:
[alineascheiding]
VO:
[witregel]
VW:

V. ANDERE REIZIGERS.

P NG PS VO VW:
Weêr stokte de wagen en zoog
M:
Weêr stokte de wagen en zijn bestemming zoog
M P NG PS VO:
broêr
VW:
broer
PS VO:
blauwgrijze
M:
blaauw-grijze
P NG VW:
blauw-grijze
M P NG PS VO:
leêge
VW:
leege
NG PS VO VW:
der anderen
M P:
der andere reizigers
P NG PS VO VW:
en een neêrgeknip
M:
M1:
of een snel neêrgeknip
M2:
of een neêrgeknip
M P NG PS VO:
elkaârs
VW:
elkaars
P NG PS VO VW:
moedervlekje
M:
moedervlekjen
P NG PS VO VW:
neêrglipte
M:
M1:
neêrgleed
M2:
neêrglipte
P NG PS VO VW:
blonde haarbeginnen
M:
M1:
blonde-haarb
M2:
blonde-haarbeginnen
M NG PS VO VW:
voornemen
P:
voornemon
P NG PS VO VW:
stille, tamme
M:
stille tamme
M P NG PS VO:
duiven-vleesch
VW:
duivenvleesch
P NG PS VO VW:
kleine, doffe
M:
kleine doffe
PS VO:
[witregel]
M:
[alineascheiding]
P:
[alineascheiding]
NG VW:
[alineascheiding]
P NG PS VO VW:
kindje
M:
kindtjen
NG PS VO VW:
die verlegen-lachelend, danserig binnenklommen
M:
die ook meê moesten naar Chateaumont
P:
die verlegen-lachelend danserig binnenklommen
P NG PS VO:
lachend met een wijden mond naar de hoogte van het leven, dat koel-wreed over haar heen ging
M:
M1:
naar de hoogte lachend met een wijden mond
M2:
naar de hoogte van het leven lachend met een wijden mond
M3:
lachend met een wijden mond naar de hoogte van het leven, dat onbegrepen over haar heen ging
VW:
lachend met een wijden mond naar de hoogte van het leven, dat koelwreed over haar heen ging
P NG PS VO VW:
maar enkele
M:
M1:
slechts enkele
M2:
maar enkele
P NG PS VO VW:
verouderden.
M:
verouderden. Haar man deed stellig niets dan drinken en schoppen.
PS VO VW:
[witregel]
M:
[alineascheiding]
P NG:
[alineascheiding]
NG PS VO VW:
wiebelend om de gekleede vleezen
M:
M1:
om de gekleede vleezen wiebelend
M2:
wiebelend om de gekleede vleezen
P:
wiebelend om de gekleede vlezen
P NG PS VO VW:
vingers
M:
M1:
handen
M2:
vingers
PS VO VW:
zeer náast de bergensteilte
M:
M1:
pal naast
M2:
zeer naast de bergho
M3:
zeer naast de bergen
M4:
zeer naast de bergenmuur,
M5:
zeer naast de bergensteilte,
P NG:
zeer naast de bergensteilte
P NG PS VO VW:
waar-uit
M:
waaruit
P NG PS VW:
schuin-omhoogrepende weg
M:
M1:
stijgende weg
M2:
schuin-omhoog buygende weg
M3:
schuin-omhoog repende weg
VO:
schuin-omhoog-repende weg
NG PS VO VW:
die plotseling achter den bruin-grijzen aanschoof, donker hoog duwend
M:
M1:
die plotseling zijn hoogte achter Frans aanschoof, zijn donkerte
M2:
die plotseling achter Frans aanschoof, zijn donkere hoogte duwend
M3:
die plotseling achter Frans aanschoof, donkere hoog duwend
P:
die plotseling achter den reiziger aanschoof, donker hoog duwend
M P PS VO VW:
in den achtergrens
NG:
in de achtergrens
P NG PS VO VW:
boven
M:
M1:
hoofd
M2:
boven
P NG PS VO VW:
hun donkere schuinten
M:
hun stoute wanorde
P NG PS VO VW:
dicht bij hem, zijn blik begrenzend
M:
M1:
vlak b
M2:
dicht bij hem, zijn blik
M2a:
brekend
M2b:
begrenzend
P NG PS VO VW:
vlaktegezichten.
M:
M1:
vlaktegezichten buiten de stad.
M2:
vlaktegezichten in de nabijheid van
M3:
vlaktegezichten in de nabijheid zijner stad.
PS VO VW:
[witregel]
M P NG:
[alineascheiding]
M P NG PS VO:
rondleêgingen
VW:
rondleegingen
P NG PS VO VW:
stil-wachtende
M:
M1:
geluidloze
M2:
stil-wachtende
NG PS VO VW:
[witregel]
M P:
[alineascheiding]
PS VO VW:
de wagen draffend
M P:
de wagen, die stapvoets gegaan was, draffend
NG:
de wagen, draffend
P NG PS VO:
weêr
M:
in eens weêr
VW:
weer
P NG PS VO VW:
naar links
M:
M1:
naar r
M2:
naar links
NG PS VO VW:
het stadje
M P:
het dorp
M P NG PS VO:
neêr
VW:
neer
P NG PS:
laag-heengetreurd
M:
M1:
getreurd
M2:
laag-heengetreurd
VO VW:
laag-heen-getreurd
PS VO:
[witregel]
M P NG:
[alineascheiding]
VW:

II. AANKOMST IN HET STADJE.

I. HET STADJE VAN BUITEN.

P NG PS VO VW:
geestelijke
M:
M1:
priester
M2:
geestelijke
P NG PS VO VW:
die langzaam hoog opging
M:
M1:
die langzaam hoog op den stijgen
M2:
die langzaam op den stijgen
M3:
die langzaam hoog opging
P NG PS VO VW:
zijn zwart hoofd
M:
zijn zwarte hoofd
P NG PS VO VW:
het stadjen
M:
het dorp
P NG PS VO VW:
de leelijk-geele
M:
M1:
de vui
M2:
de leelijk-geele
P NG PS VO VW:
woedende,
M:
woedende
P NG PS VO VW:
voorbij een aanzienlijk hoofd en borst, waaruit boven den fijnen, zwarten baard warm-zwarte, onverschillig-waarnemende blikken door de wagenraampjes stuwden.
M:
M1:
voorbij het hoofd en de borst van een aanzienlijk jong Heer, die boven zijn fijnen zwarten baard warm-donker-bruine blikken in
M2:
voorbij het hoofd en de borst van een aanzienlijk jong Heer, die boven zijn fijnen zwarten baard warm-donker-bruine onverschillig-opnemende blikken door de raampjes stuwde.
PS:
[witregel]
M:
[alineascheiding]
P NG VW:
[alineascheiding]
VO:
[alineascheiding]
M P NG PS VO:
Weêr zweeg
VW:
Weer zweêg
NG PS VO VW:
de andere
M P:
de anderen
P NG PS VO VW:
vale
M:
valen
P NG PS VO VW:
gevelplek, het posthuis.
M:
M1:
gevelplek. De letters stonden er boven: Bureau des Postes.
M2:
gevelplek. De letters kleefden er boven: Bureau des Postes.
P NG PS VO VW:
Het stond aan een verbreeding der straat, die tot pleintje werd.
M:
Het huis stond aan een verbreeding der straat die daar “place” werd genoemd.
P NG PS VO VW:
de bruin-grijze
M:
Frans
P NG PS VO:
uit, die zeide, dat hij hem heelemaal zoû brengen waar hij wezen moest.
M:
uit, die zeide, dat hij Frans heelemaal zoû brengen waar hij wezen moest.
VW:
uit.
PS VO:
[witregel]
M P NG:
[alineascheiding]
VW:

II. DE HERBERG.

NG PS VO VW:
leegere
M P:
legere
P NG PS VO VW:
karkas mallachend
M:
M1:
karkas grij
M2:
karkas mallachend
P NG PS VO VW:
mankdansend
M:
mank-dansend
PS VO VW:
juf-vrouwen,
M:
jufvrouwen
P NG:
juffrouwen,
P NG PS VO VW:
onhoorbaar,
M:
onhoorbaar
P NG PS VO VW:
niet-kijkend
M:
niet kijkend
M P NG PS VO:
veerend
VW:
veêrend
P NG PS VO VW:
over een brug
M:
M1:
over een houten brug
M2:
over een brug
M P NG PS VO:
hooger gehuisde
VW:
hoogergehuisde
NG PS VO VW:
de bruin-grijze
M:
M1:
n
M2:
Frans
P:
de reiziger
NG PS VO VW:
de huizing
M P:
het huis
PS VO VW:
donkergeel
M P NG:
donker-geel
P NG PS VO VW:
groezelige
M:
M1:
vuilen
M2:
groezelige
P NG PS VO VW:
een deuropening door
M:
M1:
door een deuropening
M2:
een deuropening door
P NG PS VO VW:
gekamerte
M:
M1:
gekamerte,
M2:
gekamerte
P NG PS VO VW:
vet
M:
M1:
vet-glansend
M2:
vet
P NG PS VO VW:
ontstekenden
M:
ontstekende
P NG PS VO VW:
rare aanluwende
M:
M1:
vreemde aanluwende
M2:
rare aanluwende
P NG PS VO VW:
in de nauwe rondte
M:
in de rondte
PS VO VW:
[witregel]
M:
[alineascheiding]
P:
[alineascheiding]
NG:
[alineascheiding]
P NG PS VO VW:
met uitgemergeld
M:
met een uitgemergeld
P PS VO VW:
de versch binnengekomene
M:
Frans
NG:
de versch binnen-gekomene
P NG PS VO VW:
oogbolletjes
M:
oogappels
P NG PS VO VW:
smalle tanden
M:
M1:
tanden
M2:
smalle tanden
P NG PS VO VW:
zeer
M:
M1:
fel
M2:
zeer
M P NG PS VO:
tandvleeschrood
VW:
tandvleesch-rood
P NG PS VO VW:
De bruin-grijze
M:
Frans
P NG PS VO VW:
de baas
M:
monsieur Boulanger, de hotelhouder
PS VO VW:
[witregel]
M P NG:
[alineascheiding]
P NG PS VO VW:
scheeve, doorgaatte
M:
M1:
scheeve, onvolle
M2:
scheeve, doorgaatte
P NG PS VO VW:
nauwelijks
M:
naauwlijks
P NG PS VO VW:
voor-overgedrukt
M:
voor-over gedrukt
NG PS VO VW:
blauw-omkielden
M:
M1:
blaauw-ov
M2:
blaauw-omkielden
P:
blauw-omkielden
P NG PS VO VW:
ondergezicht
M:
onder-gezicht
NG PS VO VW:
ijselijke listigheid
M:
M1:
ijsselijke slimheid
M2:
ijsselijke listigheid
P:
ijsselijke listigheid
P NG PS VO VW:
in de lage
M:
M1:
in de kleine, lage
M2:
in de lage
P NG PS VO VW:
weggerugd
M:
wechgerugd
P NG PS VO VW:
vooruit-willen
M:
M1:
vooruit-willing
M2:
vooruit-willen
P NG PS VO VW:
de baas
M:
monsieur Boulanger
P NG PS VO VW:
bekijk
M:
M1:
bekijken
M2:
bekijk
P NG PS VO VW:
kort zinnetjes-spreken
M:
M1:
kort sp
M2:
kort zinnetjes-spreken
P NG PS VO VW:
halfrijzenden
M:
half-rijzenden
P NG PS VO VW:
gevoerd gesprek
M:
onderhoud
P NG PS VO VW:
zachte
M:
M1:
kleine
M2:
zachte
PS VO:
[witregel]
M P NG:
[alineascheiding]
VW:

III. DE SLAAPKAMER.

P NG PS VO VW:
duister-grijze billen
M:
billen
P NG PS VO VW:
jaspand-afgeflap
M:
M1:
jaspandgeflap
M2:
jaspand-afvlagging
M3:
jaspand-afgeflap
P NG PS VO VW:
het andere stoffige hoofd,
M:
Frans armbloedige hoofd
P NG PS VO VW:
trappen
M:
M1:
trapjes
M2:
trappen
P NG PS VO VW:
Zij gingen onder hun stille hoofden door een allerlaagst, hokkerig, muf kamertje naar een tweede,
M:
M1:
Zij gingen in
M2:
Zij gingen onder hun stille hoofden een laag kamertje door, waarin een ander,
M3:
Zij gingen onder hun stille hoofden door een allerlaagst hokkerig muf kamertje naar een tweede,
P NG PS VO VW:
daar je alleen
M:
M1:
dat alleen
M2:
daar men alleen
NG PS VO VW:
Hier bleef de bruin-grijze, zonder voortgang, stil, drentelend en alleen, in duister.
M:
M1:
Uit de di
M2:
Dit zoû Frans’ kamer zijn. Hij vroeg uit de dichte bleekte van zijn hevig gehouwen hoofd, of men gauw
M2a:
dinee
M2b:
ging dineeren
. De knecht andwoordde, dat er over vijf minuten gesoupeerd zou worden.
M3:
Dit zoû Frans’ kamer zijn. Hij vroeg uit de dichte bleekte van zijn hevig gehouwen hoofd, of men gauw ging dineeren.
P:
Hier bléef de reiziger, zonder voortgang.
NG PS VO:
Hij onthuidde zich van het te mooi afschijnende bruin-grijs,
M:
M1:
Frans maakte zijn bovenste huid;
M2:
Frans onthuidde zich van het te mooi afschijnende reisjasje,
P:
Hij onthuidde zich van het te mooi afschijnende reisjasje,
VW:
Hij onthuldde zich van het te mooi afschijnende bruin-grijs,
P NG PS VO:
en behing er, leeg en wezenloos, een stoelleuning meê.
M:
M1:
uit
M2:
los van zijn armen en romp
M3:
en hing het leeg en wezenloos, over een stoelleuning.
M4:
en behing er, leeg en wezenloos, een stoelleuning meê.
VW:
en behing er, leêg en wezenloos, een stoelleuning meê.
NG PS VO VW:
ouwer blauw
M:
M1:
een ouwer blauw ja
M2:
een ouwer blauw billetikkertje
P:
een ouwer blauw billetikkertje
P NG PS VO VW:
dat,
M:
M1:
dat hij,
M2:
dat,
M P NG PS:
de stof
VO VW:
de stof,
P NG PS VO VW:
uit zijn koffertje aan zijn hand opslapte.
M:
M1:
uit het koffertje opslapte.
M2:
uit zijn koffertje aan zijn hand opslapte.
P NG PS VO VW:
staande-boord
M:
staande boord
NG PS VO VW:
gekleurde-das
M P:
gekleurde das
NG PS VO VW:
liggende-boord
M:
liggenden boord
P:
liggende-boord
NG PS VO VW:
met een verlepte, breede, zwarte strik er onder.
M:
met een verlepte breede zwarte strik er onder, om dadelijk toch een burgerjongen te schijnen, en, zonder nieuwsgierige en vermoedende blikken op te vangen, door de nieuwe menschen te kunnen heenwandelen.
P:
met een verlepte, breede, zwarte strik er onder, om dadelijk toch een burger-jongen te lijken, en, zonder nieuwsgierige en vermoedende blikken op te vangen, tusschen de nieuwe menschen te kunnen heenwandelen.
PS VO:
[witregel]
M NG VW:
[alineascheiding]
P:
[alineascheiding]
P NG PS VO VW:
Fluweelig schichtig speurend met de als ingekrompen oogen,
M:
M1:
Ze
M2:
Loenend-onderzoekend met het eene oog,
NG PS VO VW:
de
M P:
zijn
NG PS VO VW:
stappen
M P:
stappen,
NG PS VO VW:
de blauwe, nu donker,
M:
Frans,
P:
hij, nu donker,
P NG PS VO VW:
het trapjen
M:
het trapje
NG PS VO VW:
en, weer verlicht blauw, gleed,
M:
en gleed,
P:
P1:
en, weer grijs-
P2:
en, weer verlicht blauw, gleed,
P NG PS VO VW:
vóor het fornuis
M:
M1:
vóor den haard
M2:
vóor het fornuis
P NG PS VO VW:
waarbij de schrik met een
M:
M1:
waarbij een
M2:
waarbij de schrik met een
NG PS VO VW:
de kuiten
M P:
zijn kuiten
P NG PS VO VW:
den baas
M:
Boulanger
P NG PS VO VW:
die, de spil
M:
M1:
die, als de spil
M2:
die, de spil
P NG PS VO VW:
léeg-rustende
M:
leeg-rustende
NG PS VO VW:
van de herberg
M P:
van den herberg
P NG PS VO VW:
zat te bekijken
M:
zat gade te slaan
P NG PS VO VW:
avondeten
M:
soepee
P NG PS VO VW:
en deed naar de strekking van den baas zijn naar een andere trap, die in de keuken begon, wijzenden arm.
M:
M1:
en deed naar de uitdrukking van Boulangers naar een anderen trap, die in de keuken begon, uit
M2:
en deed naar de uitdrukking van Boulangers naar een anderen trap, die in de keuken begon, wijzenden arm.
P NG PS VO VW:
portaaltje
M:
portaaltjen
P NG PS VO VW:
die
M:
dien
P NG PS VO:
treêtjes
M:
treêtjens
VW:
treetjes
P NG PS VO:
mat-glazen ruiten
M:
M1:
ruiten
M2:
mat-glazen ruiten
VW:
matglazen ruiten
NG PS VO VW:
de blauwe
M:
Frans
P:
hij
P NG PS VO VW:
laag en schuinerig, onvast als een scheepskajuit,
M:
M1:
laag als een schee
M2:
laag en schuinerig, onvast, als een scheepskajuit,
M P:
heelemaal
NG PS VO VW:
heele maal
P NG PS VO VW:
dood-gewone
M:
dood-gewonen
P NG PS VO:
van de balkende zoldering
M:
M1:
der
M2:
van de zoldering
M3:
van de balkende zoldering
VW:
van de blakende zoldering
P NG PS VO:
[witregel]
M:
[alineascheiding]
VW:

IV. DE KNECHT.

P NG PS VO VW:
het open
M:
M1:
het van
M2:
het open
NG PS VO VW:
uit-lacherend
M:
uit-glimlachend
P:
P1:
uitlachelend
P2:
uitlacherend
NG PS VO VW:
De blauwe
M:
Frans
P:
De reiziger
P NG PS VO VW:
leken
M:
schenen
M P NG PS VO:
neêrgezet
VW:
neergezet
P NG PS VO VW:
jufvrouwtje
M:
jufvrouwtjen
M PS VO:
d' overkant
P NG:
de overkant
VW:
d'overkant
NG PS VO VW:
Met oningetogenheid wierp de knecht
M:
M1:
Met de oningetogenheid van een knecht, die niet in een groote stad de hoogere opvoeding van zijn beroep heeft gekregen, wierp hij
M2:
Met de oningetogenheid van een knecht, die niet in een groote stad de hoogere opvoeding van zijn beroep heeft gekregen, wierp de bediende naast Frans
P:
Met de oningetogenheid van een knecht, die niet in een groote-stad de hoogere opvoeding van zijn beroep heeft gekregen, wierp de knecht
NG PS VO VW:
mond,
M P:
mond
P NG PS VO VW:
lachende woorden tegen haar wangen
M:
M1:
haar lachende woorden tegen de wangen
M2:
lachende woorden tegen haar wangen
P NG PS VO VW:
die zijn hersens
M:
M1:
die hij
M2:
die zijn hersens
NG PS VO VW:
de houten
M P:
den houten
P NG PS VO VW:
jufvrouwtje
M:
jufvrouwtjen
P NG PS VO VW:
in het bewust-zijn een van de weinige verdamede vrouwen van het stadje te zijn
M:
in het bewust-zijn een der weinige verdamede vrouwen der plaats te zijn
P NG PS VO VW:
lettergreepjes
M:
lettergreepjens
P NG PS VO VW:
opstootende
M:
opstortende
NG PS:
die leelijke mannenmagerte
M P:
die leelijke heete mannenmagerte
VO VW:
de leelijke mannenmagerte
P NG PS VO VW:
terugkaatste
M:
te-rugkaatste
PS VO:
[witregel]
M P NG:
[alineascheiding]
VW:

V. DE GROOTE-STADSMIJNHEER.

NG PS VO VW:
De blauwe zei den knecht over het weêr en of er al veel gasten.
M:
Frans zeî den knecht iets over het weêr en of er al veel gasten waren. Neen, er was nog bijna niemant.
P:
De reiziger zei den knecht iets over het weêr en of er al veel gasten waren.
P NG PS VO VW:
het grijzend zwarte haar
M:
M1:
het zwarte haar
M2:
het grijzend zwarte haar
P NG PS VO:
grijzend-zwarten
M:
grijzend-zwarte
VW:
grijnzend-zwarten
P NG PS VO VW:
onder zijn pince-nez
M:
M1:
onder zijn li
M2:
onder zijn pince-nez
P NG PS VO VW:
opschichtten
M:
opschichten
P NG PS VO VW:
jasje
M:
jasjen
P NG PS VO VW:
matte-stoelen
M:
M1:
m
M2:
keukenstoelen
M3:
matte-stoelen
P NG PS VO VW:
voort:
M:
M1:
voort,
M2:
voort:
P NG PS VO VW:
de romp
M:
zijn romp
P NG PS VO:
donker-grauw
M:
donker-groen
VW:
donkergrauw
P NG PS VO VW:
een krant
M:
M1:
de
M2:
een krant
M P NG PS VO:
waarmeê
VW:
waarmee
P NG PS VO VW:
voor-over dan
M:
voor-over, dan
P NG PS VO VW:
achter-over
M:
achterover
P NG PS VO VW:
al zijn stugge haren
M:
M1:
vijf haren, die aan zijn kruin
M2:
al zijn opstaan
M3:
al zijn ho
M4:
al zijn stugge haren
PS VO:
[witregel]
M P NG:
[alineascheiding]
VW:

VI. DE BURGERHEER.

P NG PS VO VW:
Boven beluidde de etensbel het huis, van de stille wanden afklinkend zijn schreeuwende slagen
M:
M1:
Boven in het huis begon de etensbel te luiden, de stille omgeving doorklinkend met zijn schreeuwende slagen
M2:
Boven beluidde de etensbel het huis, van de stille wanden afklinkend zijn schreeuwende slagen
P NG PS VO VW:
geel-wazig zakkend
M:
M1:
zakkend
M2:
geel-wazig zakkend
P NG PS VO VW:
eetzaal
M:
M1:
eetzaal-wanden
M2:
eetzaal
M P NG PS VO:
weêr
VW:
weer
P NG PS VO VW:
onder een geroep naar-buiten
M:
M1:
onder een naar
M2:
onder een geroep naar-buiten
P NG PS VO VW:
reutelend
M:
M1:
r
M2:
reutelend
P NG PS VO VW:
besteeg
M:
M1:
steeg in
M2:
besteeg
P NG PS VO VW:
burger-heer
M:
burgerheer
P NG PS VO VW:
sobere,
M:
sobere
P NG PS VO:
der aan het voorhoofd neergedrukte plakjes
M:
M1:
der neergedrukte plakjes
M2:
der aan het voorhoofd neergedrukte plakjes
VW:
der aan het voorhoofd neergedrukte plakjes,
P NG PS VO VW:
Vóor
M:
M1:
Achter
M2:
Vóor
M P NG PS VO:
weêr
VW:
weer
P NG PS VO VW:
lei
M:
leî
P NG PS VO VW:
heer
M:
man
P NG PS VO VW:
die al zat
M:
M1:
die zat
M2:
die al zat
P NG PS VO:
en zij zeiden elkaâr rumoerig goeyen-avond.
M:
M1:
en zeide:
-- Bonjour, môssieur de Bligny
-- Ah, môssieur Jeffroy, bonsoir, c’est vous? Comment va-t-il?
M2:
en zeide:
-- Bonjour, môssieur de Blaigny
-- Ah, môssieur Jeffroy, c’est vous, bonsoir. Comment va-t-il?
VW:
en zij zeiden elkaar rumoerig goeyen-avond.
NG PS VO VW:
Het magere heertje
M:
Hij
P:
Het magere mannetje
PS VO VW:
den anderen
M:
den ander
P NG:
den andere
P NG PS VO VW:
leeg
M:
leêg
NG PS VO VW:
De blauwe
M:
Frans
P:
De reiziger
M P NG:
tegenover hen
PS VO VW:
tegenover hem
P NG PS VO VW:
het
M:
M1:
de
M2:
het
NG PS VO VW:
die achter onder de deur was weggegaan.
M:
M1:
die, achter de deu
M2:
die, achter-onder de deur was wechgegaan.
P:
die achter-onder de deur was weg-gegaan.
PS VO:
[witregel] *** [witregel]
M:
[haak ingevoegd]
P NG:
[alineascheiding]
VW:

III. HET AVONDMAAL.

I. DE DRIE ROMPEN.

P NG PS VO VW:
recht-op
M:
M1:
op
M2:
recht op
P NG PS VO:
aan weêrskanten van de tafel
M:
M1:
aan de tafel
M2:
aan
M2a:
xxxx
M2b:
weêrskante van de tafel
VW:
aan weerskanten van de tafel
P NG PS VO VW:
Het waarnemen van
M:
M1:
Het rekenschap geven
M2:
Het bedenken
M3:
Het waarnemen van
M P NG PS VO:
menschen,
VW:
menschen
P NG PS VO:
deed de boven-oogleden van den hoogen man neêrgordijnen
M:
M1:
deed Blaigny voor zich kijken
M2:
deed Blaignys boven-oogleden neêrgordijnen
VW:
deed de boven-oogleden van den hoogen man neergordijnen
M P NG PS:
linker-hand
VO VW:
linkerhand
P NG PS:
gladde kogeltjes knedend
M:
M1:
gladde bolletjes makend
M2:
gladde kogeltjes makend
M3:
gladde kogeltjes kneden
VO VW:
gladde kogeltjes kneden
P NG PS VO VW:
pianospelend
M:
pianospelen
NG PS VO VW:
den mageren
M:
Jeffroy
P:
den kleinen
NG PS VO VW:
den blauwen
M:
Frans
P:
den vreemden
NG PS VO VW:
den witten muur
M P:
de witte muur
P NG PS VO VW:
onverschillig
M:
M1:
onwetend
M2:
onverschillig
P NG PS VO VW:
weg
M:
wech
NG PS VO VW:
den blauwen
M:
Frans
P:
den vreemden
P NG PS VO VW:
houten werktuigen
M:
M1:
liggende werktuigen
M2:
houten werktuigen
P NG PS VO VW:
bedaard nette
M:
bedaard-nette
P NG PS VO VW:
met onverhinderbaren
M:
M1:
onverhinderbaar
M2:
met onverhinderbaren
NG PS VO VW:
den blauwen zijn
M:
Frans’
P:
den vreemden zijn
P NG PS VO VW:
schenen,
M:
M1:
schenen
M2:
schenen heftig
M3:
schenen,
P NG PS VO VW:
heftig hun
M:
M1:
draaide Blaigny
M2:
heftig opstekend
M3:
heftig hun
P NG PS VO VW:
van den hoogen naar den mageren
M:
van Blaigny naar Jeffroy
PS VO:
zoo dat de blauwe de punten van zijn neus en kin zag op- en neêrgaan donker-bewegend vóor de lichte vensterplek.
M:
M1:
zoo dat Frans de punt van zijn baard naar de punt van zijn neus zag op- en neêrgaan vóor de lichte vensterplek.
M1:
zoo dat Frans de punt van zijn baard naar de punt van zijn neus zag op- en neêrgaan donker-bewegend vóor de lichte vensterplek.
P:
zoo dat de vreemde de punt van zijn baard naar de punt van zijn neus zag op- en neêrgaan donker-bewegend vóor de lichte vensterplek.
NG:
zoo dat de blauwe de punt van zijn baard naar de punt van zijn neus zag op- en neêrgaan donker-bewegend vóor de lichte vensterplek.
VW:
zoo dat de blauwe de punten van zijn neus en kin zag op- en neergaan donker-bewegend vóor de lichte vensterplek.
P NG PS VO VW:
in
M:
M1:
met
M2:
in
P NG PS VO VW:
brekend, in
M:
M1:
brekend, door-sn
M2:
brekend, in
P NG PS VO VW:
bewust-zijn
M:
bewustzijn
M P NG PS VO:
elkaâr
VW:
elkaar
P NG PS VO VW:
gedurende
M:
gedurend
P NG PS VO VW:
den magere zijn
M:
Jeffroys
M P NG PS:
andwoord,
VO:
antwoord,
VW:
antwoord
P NG PS VO VW:
wiens
M:
M1:
waarvan de
M2:
wiens
NG PS VO VW:
in
M:
M1:
alleen in
M2:
zich alleen in
P:
zich alleen in
P NG PS VO VW:
gezichts-trekken
M:
trekken
NG PS VO VW:
den hoogen
M:
Blaigny
P:
den hooge
NG PS VO VW:
uit, was
M P:
uit, vertoonde
NG PS VO VW:
het gezicht van den hoogen
M:
Blaignys gezicht
P:
het gezicht van den hooge
M P NG PS VO:
weêr
VW:
weer
P NG PS VO VW:
van boven
M:
M1:
bov
M2:
van boven
NG PS VO VW:
buigend
M:
M1:
even
M2:
een weinig
P:
een weinig
P NG PS VO VW:
spleet van den mond
M:
M1:
mond
M2:
spleet van den mond
PS VO VW:
overlachte
M P NG:
overláchte
P NG PS VO VW:
tafellaken,
M:
tafellaken
NG PS VO VW:
het bord van den blauwen
M:
Frans’ bord
P:
het bord van den vreemden
P NG PS VO VW:
de hooge
M:
Blaigny
NG PS VO VW:
kinde zijn hoofd op naar den mageren
M:
M1:
kinde hij zijn hoofd op en
M2:
kinde hij zijn hoofd op naar Jeffroy
P:
kinde hij zijn hoofd op naar den magere
M P NG PS VO:
weêr
VW:
weer
P NG PS VO:
neêr
M:
M1:
naar
M2:
neêr
VW:
neer
P NG PS VO VW:
zijn aandacht bij
M:
M1:
zijn bij
M2:
zijn aandacht bij
NG PS VO VW:
den mageren
M:
Jeffroy
P:
den magere
P NG PS VO VW:
komen,
M:
komen
M P NG PS VO:
[alineascheiding]
VW:

II. EERSTE GERECHT.

M P NG PS VO:
weêr
VW:
weer
P NG PS VO:
weeke, lage liggende,
M:
weeke lage liggende
VW:
weeke, lage liggende
P NG PS VO VW:
slappe, verfonfaaide
M:
M1:
v
M2:
slappe verfonfaaide
M P NG PS VO:
kleêren
VW:
kleeren
P NG PS VO VW:
De oogen
M:
M1:
Alleen de oogen
M2:
De oogen
P NG PS VO VW:
Aan zijn linker arm
M:
M1:
In zijn linker hand
M2:
Aan zijn linker arm
M PS VO VW:
driemaal
P NG:
drie maal
M P PS VO VW:
uit.
NG:
uit
P NG PS VO VW:
Nu verergerden de bewegingen, die zwaarder zwartten in den witten schemer, hevig.
M:
Nu namen de bewegingen, die zwaarder zwartten in de witte schemering, hevig toe.
P NG PS VO VW:
De handen van den knecht
M:
M1:
de knecht
M2:
De handen van den knecht
P NG PS VO VW:
zijn jas
M:
M1:
het
M2:
zijn jas
PS VO VW:
ver boven de lamp heen
M:
M1:
om de lamp heen
M2:
ver boven de tafel om de lamp heen
P NG:
ver boven de tafel om de lamp heen
P NG PS VO VW:
naar de hevig handelende
M:
M1:
naar de tafel
M2:
naar de hevig handelende
P NG PS VO VW:
den hoogen
M:
Blaigny
P NG PS VO VW:
een gewiebel van het hoofdhaar
M:
M1:
met een gewiebel der haren
M2:
een gewiebel van het hoofdhaar
P NG PS VO VW:
terug
M:
te-rug
P NG PS VO VW:
een schoudergewaggel
M:
M1:
een waggelen
M2:
een schoudergewaggel
M P VO VW:
en -gedaal
PS NG:
en- gedaal
P NG PS VO VW:
De magere
M:
Jeffroy
NG PS VO VW:
droge
M P:
drooge
P NG PS VO VW:
overweging der hapjes
M:
M1:
overweging
M1a:
eener
M1b:
va
M2:
overweging der hapjes
P NG PS VO VW:
bekijkend.
M:
M1:
bekijkend,
M2:
bekijkend.
PS VO VW:
[witregel]
M:
[geen alineascheiding]
P NG:
[alineascheiding]
P NG PS VO VW:
staand
M:
opstaand
P NG PS VO VW:
daarna verbroosd
M:
M1:
tot
M2:
daarna verbroosd
P NG PS VO VW:
en glimschijnend
M:
M1:
en uitkomend
M2:
en glimschijnend
P NG PS VO VW:
binnenwit,
M:
binnenwit
P NG PS VO VW:
de roerloze
M:
M1:
de on
M2:
de roerloze
P NG PS VO VW:
de verrooyende wangen wijkend
M:
M1:
de wangen wijken
M2:
de verrooyende wangen wijkend
M P NG PS:
hoogbollend
VO VW:
hoog-bollend
P NG PS VO:
weêrszijden
M:
weêrszijde
VW:
weerszijden
P NG PS VO VW:
afkluivende,
M:
afkluivende
P NG PS VO VW:
zjeujig
M:
jeujig
PS VO VW:
[witregel]
M P NG:
[alineascheiding]
P NG PS VO:
geritsel en kleêrengezucht
M:
M1:
geritsel
M2:
geritsel en kleêrengezucht
VW:
geritsel en kleerengezucht
P NG PS VO VW:
magen
M:
M1:
maagen
M2:
magen
P NG PS VO VW:
lepeltikje
M:
M1:
tikje van een lepeltje
M2:
lepeltikje
PS VO VW:
[witregel]
M P NG:
[alineascheiding]
P NG PS VO VW:
ademden
M:
M1:
spoten
M2:
ademden
P NG PS VO VW:
treurende vleesch
M:
M1:
stille treurige vleesch
M2:
treurende vleesch
NG PS VO VW:
half wegdoezend buiten het lamplicht, achter den hoogen zijn stoel.
M:
M1:
achter Blaigny’s stoel.
M2:
half wechvlekkend buiten het lamplicht, achter Blaigny’s stoel.
P:
half wegdoezend buiten het lamplicht, achter den hooge zijn stoel.
PS VO VW:
[witregel]
M:
[alineascheiding]
P NG:
[alineascheiding]
NG PS VO VW:
de baard van den hoogen
M:
Blaignys baard
P:
de baard van den hooge
NG PS VO VW:
de lippen van den mageren
M:
Jeffroys lippen
P:
de lippen van den magere
NG PS VO VW:
het eten dat vast was blijven zitten,
M:
M1:
ook de laatste
M2:
ook het eten dat vast was blijven zitten
P:
ook het eten dat vast was blijven zitten
PS VO VW:
[witregel]
M P NG:
[alineascheiding]
P NG PS VO VW:
het gevoel
M:
M1:
het eerste
M2:
het gevoel
P NG PS VO VW:
de hooge
M:
Blaigny
P NG PS VO VW:
kleur
M:
M1:
kleur,
M2:
kleur
P NG PS VO VW:
er uit afvloeide
M:
M1:
M1a:
M1b:
uit
den hals vloeide
M2:
er uit afvloeide
P NG PS VO VW:
purperrood stijgend, klokkend,
M:
M1:
hoog
M2:
purperrood stijgend,
M3:
purperrood stijgend, klokkend,
M P NG PS VO:
weêr
VW:
weer
P NG PS VO VW:
met zenuwachtige, snelle op en afstootende gebaren
M:
M1:
met zenuwachtige snelle snijdende gebaren
M2:
met zenuwachtige snelle op- en af stootende gebaren
M3:
met zenuwachtige snelle op en af stootende gebaren
P NG PS VO VW:
met een wit frommelend gefladder
M:
M1:
met een gefla
M2:
met een wit frommelend gefladder
M P NG PS VO:
neêrslijmend
VW:
neerslijmend
P NG PS VO VW:
aangerood
M:
M1:
roodend
M2:
aangerood
P NG PS VO VW:
de hooge
M:
Blaigny
P NG PS VO VW:
weer
M:
weêr
P NG PS VO VW:
door
M:
M1:
van
M2:
door
M P NG PS VO:
neêr
VW:
neer
P NG PS VO VW:
zakdoek-prop
M:
M1:
zakdoek
M2:
zakdoek-prop
M P NG PS VO:
weêr
VW:
weer
M P NG PS VO:
weêr
VW:
weer
P NG PS VO VW:
bedeesd
M:
M1:
verlegen
M2:
bedeesd
P NG PS VO VW:
flink-weg
M:
flink-wech
P NG PS VO VW:
burgerlijk-gekleurde
M:
M1:
gekleu
M2:
burgerlijk-gekleurde
P NG PS VO:
zeî hij, met een overhelling van zijn heele bovenlijf naar den mageren heen,
M:
M1:
zeî hij tot Jeffroy
M2:
zeî hij met een overhelling van zijn heele bovenlijf naar Jeffroy heen
VW:
zei hij, met een overhelling van zijn heele bovenlijf naar den mageren heen,
M P NG PS VO:
borsten
VW:
buuste
M P NG PS VO:
waarmeê
VW:
waarmee
P NG PS VO VW:
den knecht
M:
Joseph, den knecht,
P NG PS VO VW:
plaagden.
M:
M1:
plaagden,
M2:
plaagden.
P NG PS VO VW:
De hooge had het meisje op straat ontmoet.
M:
M1:
die Blaigny op straat had ontmoet
M2:
Blaigny had het meisje op straat ontmoet.
P NG PS VO VW:
de magere
M:
Jeffroy
NG PS VO VW:
De blauwe
M:
Frans
P:
De vreemde
M P NG PS VO:
zweeg
VW:
zweeg,
NG PS VO VW:
loerde flauw op,
M:
loende op
P:
loerde flauw op
P NG PS VO VW:
hoogen
M:
Blaigny
P NG PS VO VW:
den mageren
M:
Jeffroy
M P NG PS VO:
VW:

III. TWEEDE GERECHT.

P NG PS VO VW:
Maar de knecht,
M:
Hij loende zo zeer, dat zijn gezicht als twee gezichten scheen, die elk een anderen kant uit keken. Maar de knecht,
P NG PS VO VW:
naast
M:
M1:
tusschen
M2:
naast
P NG PS VO VW:
het bovenste
M:
M1:
de
M2:
het bovenste
P NG PS VO VW:
weg
M:
wech
PS VO VW:
geklakglij
M P NG:
geklak-glij
P NG PS VO VW:
over elkaâr
M:
over-elkaâr
P NG PS VO VW:
rondrolden
M:
M1:
omrolden
M2:
rondrolden
P NG PS VO VW:
weg
M:
wech
P NG PS VO VW:
dichtduwend
M:
M1:
sluitend
M2:
dicht-duwend
P NG PS VO VW:
een schotel met
M:
M1:
met een schotel vol
M2:
een schotel met
M P NG PS VO:
dof-glanzig
VW:
dofglanzig
P NG PS VO VW:
ossevleesch over
M:
M1:
ossevleesch op
M2:
ossevleesch, over
NG PS VO VW:
den hoogen
M:
Blaigny
P:
den hooge
NG PS VO VW:
neer
M P:
neer,
NG PS VO VW:
lijven
M P:
gasten
P NG PS VO VW:
wier monden kort er boven zeiden
M:
wier monden “s’ i vous plait” en “merci” er boven zeiden
P NG PS VO VW:
na dat de drie
M:
M1:
na dat elk
M2:
na dat de drie
P NG PS VO VW:
rechter armen
M:
rechter-armen
NG PS VO:
die de flauw-glimmende rontetjes
M:
M1:
die in
M2:
die op de witte flaauw-glimmende rontetjens
M3:
die de flaauw-glimmende rontetjens
P:
die de flaauw-glimmende rontetjes
VW:
die de flauwglimmende rontetjes
P NG PS VO VW:
afspiegelde
M:
M1:
xx
M2:
afspiegelde
P NG PS VO VW:
bebruinplasten
M:
M1:
plasten
M2:
bebruinplastten
M3:
bebruinplasten
PS VO:
[witregel]
M:
[alineascheiding]
P NG VW:
[alineascheiding]
P NG PS VO VW:
kort-af
M:
M1:
kort
M2:
kort-af
M P NG PS VO:
neêrgezet
VW:
neergezet
P NG PS VO VW:
deur,
M:
deur
P NG PS VO VW:
tusschen de geopende
M:
M1:
tusschen ge
M2:
tusschen de geopende
P NG PS VO:
neêrvouwde
M:
M1:
krom
M2:
neêrvouwde
VW:
neervouwde
P NG PS VO VW:
zijn hoofd omwasemwolkend
M:
M1:
zijn omwasemwolkend
M2:
zijn hoofd omwasemwolkend
PS VO VW:
in stil-witte kruimnestjes
M:
M1:
in kruim-nestjes
M2:
in stil-witte kruim-nestjes
P NG:
in stil-witte kruim-nestjes
P NG PS VO VW:
snel tot
M:
M1:
tot
M2:
snel tot
VO VW:
schotel aardappelen
M P NG PS:
schotel-aardappelen
P NG PS:
wegdoezelend
M:
wechdoezelend
VO VW:
weg-doezelend
P NG PS VO VW:
ossevleesch
M:
M1:
vleesch
M2:
ossevleesch
P NG PS VO VW:
den tinnen
M:
de tinnen
P NG PS VO VW:
in de geel-sneeuwbrokkige aardappelen
M:
M1:
tusschen den geligen sneeuwval der aardappelen
M2:
tusschen de gelige sneeuwval der aardappelen
M3:
in de geel-sneeuwbrokkige aardappelen
P NG PS VO:
die ze op de borden neêrdroeg
M:
M1:
die ze er op neêrdroeg
M2:
die ze op de borden neêrdroeg
VW:
die ze op de borden neerdroeg
M P NG PS VO:
weêr te-rugging
VW:
weer te-rug-ging
P NG PS VO VW:
linker armen
M:
linker-armen
M P NG PS:
knokkelklompjes
VO VW:
knokkel-klompjes
P NG PS VO VW:
reepje
M:
reepjen
P NG PS VO VW:
als een viernagelige glimmerige diertjes-klauw
M:
M1:
als een klein viervingerig glimmerig poppenhandtjen
M2:
als een glimmerig lange nagels
M1:
als een viernagelige glimmerig diertjes-klauw
P NG PS VO VW:
gauw-getik
M:
gaauw-getik
P NG PS VO VW:
zjuu
M:
jeu
P NG PS VO VW:
prikten in het vleesch
M:
M1:
prikten het
M2:
prikten in het vleesch
P NG PS VO VW:
de zjuu-oversapte aardappelen
M:
M1:
de bejeude aardap
M2:
de jeu-oversapte aardappelen
P NG PS VO VW:
kauwden
M:
kaauwden
P NG PS VO VW:
tandengebijt
M:
M1:
tandengehak
M2:
tandengebijt
P NG PS VO VW:
tonggewauwel
M:
tongewauwel
P NG PS VO VW:
door
M:
M1:
in
M2:
door
P NG PS VO VW:
de gansche
M:
M1:
het gantsche
M2:
de gantsche
P NG PS VO VW:
te-vrede
M:
tevreden
P NG PS VO VW:
gedurende
M:
M1:
onder
M2:
gedurende
P NG PS VO VW:
den hoogen
M:
Blaigny
P NG PS VO VW:
weg-zwelgend
M:
wech-zwelgend
PS VO VW:
[witregel]
M P:
[alineascheiding]
NG:
[alineascheiding]
P NG PS VO VW:
van de tafel
M:
M1:
van de af-
M2:
van de tafel
P NG PS VO VW:
met een bruine in 't midden door het lamplicht beglansplekte buik van bier
M:
M1:
met een bruine buik van bier
M2:
met een bruine in 't midden door het lamplicht beglansplekte buik van bier
P NG PS VO VW:
in grauw geel
M:
M1:
in geel
M2:
in grauw geel
M P NG PS VO:
de
VW:
den
P NG PS VO VW:
De magere
M:
Jeffroy
M P NG PS VO:
elkaâr
VW:
elkaar
P NG PS VO VW:
eindelijk volvoerden
M:
eindelijk-volvoerden
NG PS VO VW:
blik in de oogen van den blauwen
M:
M1:
over Frans
M2:
blik naar Frans’ oogen
M3:
blik in Frans’ oogen
P:
blik in de oogen van den vreemden
P NG PS VO VW:
onverschilligheid bij
M:
M1:
onverschilligheid in
M2:
onverschilligheid bij
P NG PS VO VW:
dat zijn tong niet weg
M:
M1:
dat hij door
M2:
dat hij met
M3:
dat zijn tong niet wech
PS VO VW:
[witregel]
M P NG:
[alineascheiding]
P NG PS VO VW:
krabde de hand van den hoogen in het neushoekje bij den vleugel
M:
M1:
krabde Blaigny zich
M2:
krabde Blaignys hand aan zijn neus
M3:
krabde Blaignys hand in het hoekjen bij den
M4:
krabde Blaignys hand in het neushoekjen bij den vleugel
P NG PS VO VW:
doosje
M:
doosjen
P NG PS VO VW:
horlozje
M:
horloge
P NG PS VO VW:
linker zij
M:
linkerzij
P NG PS VO VW:
knecht
M:
knecht,
P NG PS VO VW:
of de rest haast kwam
M:
M1:
waar de rest bleef
M2:
of de rest haast kwam
P NG PS VO VW:
den mageren
M:
Jeffroy
P NG PS VO VW:
glimlachte
M:
M1:
lachte
M2:
glimlachte
P NG PS VO VW:
had gemaakt
M:
M1:
had
M2:
had gemaakt
P NG PS VO VW:
vélocipède dien dag
M:
M1:
vélocipède
M2:
vélocipède dien dag
P NG PS VO VW:
en dat zoo iets de maag uitholde
M:
M1:
en dat dat de maag hol maakte
M2:
en dat zoo iets de maag uitholde
P NG PS VO VW:
De magere
M:
Jeffroy
P NG PS VO VW:
vélocipède
M:
velocipède
P NG PS VO VW:
de hooge
M:
Blaigny
M P NG PS VO:
sterk-dalende
VW:
sterkdalende
M P NG PS VO:
meê
VW:
mee
PS VO:
[witregel]
M P NG:
[alineascheiding]
VW:

IV. DERDE GERECHT.

P NG PS VO VW:
kwam met
M:
M1:
viel met
M2:
kwam met
P NG PS VO VW:
korte,
M:
korte
P NG PS VO VW:
Het achterhoofd van den mageren
M:
Jeffroys achter-hoofd
P NG PS VO VW:
hondenrug; maar
M:
hondenrug. Maar
P NG PS VO VW:
de hooge
M:
Blaigny
P NG PS VO VW:
een de kamer doortrillend gewiebel van zijn éene been
M:
M1:
een gewiebel van zijn eene been op de vloer dat de kamer doortrilde,
M2:
een de kamer doortrillend gewiebel van zijn éene been
P NG PS VO VW:
vloer,
M:
vloer
P NG PS VO VW:
een samengeslinger
M:
M1:
en een beurtelings samengeslinger
M2:
een samengeslinger
P NG PS VO VW:
der nagels
M:
M1:
zijner nagels
M2:
der nagels
NG PS VO VW:
dan, en dán
M:
dan, en dan
P:
dán, en dan
M P NG PS VO:
weêr
VW:
weer
P NG PS VO VW:
De glazen wijn stegen en daalden
M:
M1:
De wijnglazen da
M2:
De glazen wijn stegen en daalden
P NG PS VO VW:
tusschen-poozen
M:
tusschenpoozen
P NG PS VO VW:
De magere
M:
Jeffroy
P NG PS VO VW:
en
M:
M1:
de
M2:
en
M P NG PS VO:
weêr
VW:
weer
P NG PS VO VW:
weg-gefrischt achter
M:
M1:
wech-achter
M2:
wechgefrischt achter
P NG PS VO VW:
een schotel
M:
M1:
de schotel
M2:
een schotel
M P NG PS VO:
zuiver-schelp-krinkelende
VW:
zuiver-schelpkrinkelende
P NG PS VO VW:
hel-geel-doorschemerd groen
M:
M1:
hel groen
M2:
hel geel-doorschemerd groen
P NG PS VO VW:
gedoken
M:
M1:
wechgedoken
M2:
gedoken
PS VO:
[paginawissel]
M:
[alineascheiding]
P NG VW:
[alineascheiding]
P NG PS VO VW:
De hooge
M:
Blaigny
NG PS VO VW:
den mageren
M:
Jeffroy
P:
den magere
P NG PS VO VW:
van het vraagstuk
M:
M1:
van de
M2:
van het vraagstuk
NG PS VO:
of het stadje aan de spoorlijn zoû komen te liggen.
M:
M1:
voo
M2:
of Chateaumont aan een vertakking der spoorlijn
M2a:
Ar
M2b:
Luik-Arlon
zoû komen te liggen, dat in den Senaat besproken was.
P:
of het stadje aan een vertakking der spoorlijn zoû komen te liggen, dat in den Senaat besproken was.
VW:
of het stadje aan de spoorlijn zou komen te liggen.
M P NG PS VO:
neêrzijgend
VW:
neerzijgend
P NG PS VO VW:
vleesch,
M:
vleesch
P NG PS VO:
teêr-versteven kronkelingen
M:
M1:
teêre kronkelingen
M2:
teêr-versteven kronkelingen
VW:
teerversteven kronkelingen
P NG PS VO VW:
krampen van groene liederen
M:
M1:
als bevr
M2:
krampen van groene liederen
PS VO VW:
[witregel]
M P NG:
[alineascheiding]
M P NG PS:
schikkend
VO VW:
werden geschikt
M P NG PS:
klodderend
VO VW:
geklodderd
M P NG PS VO:
neêr
VW:
neer
PS VO:
[witregel]
M:
[geen alineascheiding]
P NG:
[alineascheiding]
VW:

V. EINDE VAN HET AVONDMAAL.

P NG PS VO VW:
De hooge
M:
Blaigny
P NG PS VO VW:
en was
M:
M1:
en had
M2:
en was
P NG PS VO VW:
in een worsteling
M:
in een soort van worsteling
M P NG PS VO:
stootte
VW:
stootte,
P NG PS VO:
woû laten
M:
scheen te willen laten
VW:
wou laten
P NG PS VO VW:
weggeloopen
M:
wechgeloopen
P NG PS VO VW:
lange,
M:
lange
P NG PS VO VW:
stamperen
M:
M1:
stampen
M2:
stamp
M3:
stamperen
P NG PS VO VW:
eerst in
M:
M1:
in
M2:
eerst in
P NG PS VO VW:
treden,
M:
treden
PS VO VW:
[witregel]
M P NG:
[alineascheiding]
NG PS VO VW:
De blauwe
M:
Frans
P:
De vreemde
P NG PS VO VW:
den mageren, die nog een stukje kaas toe at;
M:
M1:
Jeffroy;
M2:
Jeffroy, die nog een stukje kaas toe at;
P NG PS VO VW:
de knecht redderde de boel weg.
M:
M1:
terwijl de knecht de boel wechredderde
M2:
de knecht redderde de boel wech.
P NG PS VO VW:
weg-gaan
M:
wechgaan
P NG PS VO VW:
den hoogen
M:
Blaigny
P NG PS VO VW:
De magere
M:
Jeffroy
P NG PS VO VW:
tik-geluid
M:
tik geluid
P NG PS VO VW:
waaraan hij de
M:
M1:
waarmeê hij de
M2:
waaraan hij de
P NG PS VO VW:
oppeuzelde bij kleine blokjes.
M:
M1:
oppeuzelde.
M2:
oppeuzelde bij kleine blokjes.
M P NG PS VO:
weêr
VW:
weer
NG PS VO:
[paginawissel]
M P VW:
[alineascheiding]
P NG PS VO VW:
zei
M:
zeî
NG PS VO VW:
de blauwe
M:
Frans
P:
de vreemde
M P NG PS VO:
weêrspannigheid
VW:
weerspannigheid
P NG PS VO VW:
den mageren
M:
Jeffroy
M P NG PS VO:
elkaâr
VW:
elkaar
P NG PS VO VW:
De magere
M:
Jeffroy
P NG PS VO VW:
verwonderd
M:
M1:
dr
M2:
verwonderd
NG PS VO VW:
over het late spreken van den blauwen
M:
M1:
over z
M2:
over Frans’ late spreken
P:
over het late spreken van den vreemden
PS VO VW:
[witregel]
M:
[geen alineascheiding]
P NG:
[alineascheiding]
NG PS VO VW:
De blauwe
M:
Frans
P:
De vreemde
M P NG PS VO:
leêg
VW:
leeg
P NG PS VO VW:
eener ongeliefde
M:
M1:
van uit een
M2:
eener ongeliefde
P NG PS VO VW:
De magere bedaarde weg
M:
Jeffroy bedaarde wech
P NG PS VO VW:
met korte beengebaren
M:
M1:
met regelmatige beengebaren
M2:
met kleine beengebaren
M3:
met korte beengebaren
P NG PS VO VW:
kruyden
M:
M1:
kruiden
M2:
kruyden
NG PS VO VW:
stond de blauwe op
M:
stond Frans ook op
P:
stond de vreemde op
P NG PS VO VW:
wispelde,
M:
M1:
wispelde even
M2:
wispelde,
P NG PS VO:
neêr-hangen
M:
neêrhangen
VW:
neer-hangen
M P NG PS VO:
buitje
VW:
beetje
PS VO VW:
[witregel]
M:
[geen alineascheiding]
P NG:
[alineascheiding]
NG PS VO VW:
De blauwe
M:
Frans
P:
De vreemde
P NG PS VO VW:
recht naast
M:
M1:
recht in de
M2:
recht naast
P NG PS VO VW:
ontmoedigd
M:
ontstemd
P NG PS VO VW:
goor vervelen
M:
M1:
gore verveling
M2:
goor vervelen
P NG PS VO VW:
ontzetting-uitdrukkende
M:
ontzettend-drukkende
P NG PS VO VW:
hij uit
M:
hij er uit
PS VO:
[witregel]
M:
[geen alineascheiding]
P NG:
[alineascheiding]
VW:

IV. DE EERSTE NACHT.

I. NAAR DE SLAAPKAMER.

M P NG PS VO:
leêg
VW:
leeg
P NG PS VO:
samen-zolderend en neêrwandend
M:
samen zolderend en neêr-wandend
VW:
samen-zolderend en neerwandend
P NG PS VO VW:
Het alleen leven
M:
Het streng alleen leven
P NG PS VO VW:
binnen
M:
M1:
tusschen
M2:
binnen
NG PS VO VW:
weinige dagelijks ontmoete
M:
M1:
een beperkt getal ontmoette
M2:
een klein getal ontmoette
M3:
weinige dagelijks ontmoette
P:
weinige dagelijks ontmoette
P NG PS VO VW:
aangeraakte zelfde menschen
M:
M1:
aangeraakte menschen
M2:
aangeraakte zelfde menschen
P NG PS VO VW:
klaagde in hem, hevig gestoord en verward,
M:
M1:
klaagde in hem,
M2:
klaagde in hem, hevig gestoord en verward,
PS VO VW:
de vreemdheid.
M P:
de vreemdheid der vormen.
NG:
de vreemdheid
PS VO:
[witregel]
M P NG VW:
[alineascheiding]
P NG PS VO VW:
De hooge
M:
Blaigny
P NG PS VO VW:
die zoo'n haast had gehad
M:
M1:
die zoo’n haast had
M2:
die zoo’n haast had gehad
P NG PS VO VW:
stijfhoekig, achter-over-recht
M:
stijf hoekig, achterover-recht
M P NG PS VO:
schoen,
VW:
schoen
P NG PS VO VW:
den baas
M:
Boulanger
NG PS VO VW:
De blauwe vroeg aan den baas
M:
Frans vroeg aan Boulanger,
P:
De vreemde vroeg aan den baas
P NG PS VO VW:
den romp en het hoofd
M:
M1:
den romp
M2:
den romp en het hoofd
NG PS VO:
lángzaam af
M:
langzaam-af
P:
langzaam af
VW:
langzaam af
P NG PS VO VW:
strekte
M:
M1:
stak
M2:
strekte
P NG PS VO VW:
een der
M:
M1:
een van
M2:
een der
P NG PS VO VW:
witte, gladde
M:
witte gladde
M NG PS VO VW:
fornuis,
P:
fornuis
P NG PS VO VW:
een blakertjen
M:
M1:
er een w
M2:
een blakertjen
P NG PS VO VW:
deed twee
M:
deed daarop twee
P NG PS VO VW:
van den hoogen
M:
van Blaigny
VO:
die daar met zijn zwart-behaarde hoofd diep-donker onder den hoedrand, die de lampenschijn nog naar beneden stootte, was,
M:
M1:
die, zijn zwart-bebaarde hoofd diep-donker onder den hoedrand, die de
M1a:
lamp
M1b:
lampenschijn
nog naar beneden stootte,
P NG PS:
die, zijn zwart-bebaarde hoofd diep-donker onder den hoedrand, die de lampenschijn nog naar beneden stootte,
VW:
die daar met zijn zwartbehaarde hoofd diep-donker onder den hoedrand, dien de lampenschijn nog naar beneden stootte, was,
M P NG PS:
zijn vingers
VO VW:
met zijn vingers
PS VO VW:
breed-blauwe-lucifersdoos
M:
breed blaauwen lucifersdoos
P NG:
breed-blauwe lucifersdoos
P NG PS VO VW:
schoorsteenriggel
M:
M1:
riggel
M2:
schoorsteenriggel
P NG PS VO VW:
kruiste
M:
M1:
M2:
kruiste
M3:
kruiste
P NG PS VO VW:
en schrapte over zijn laars-zool een lucifer aan
M:
M1:
en schrapte de
M2:
en schrapte een lucifer over zijn laars-zool aan
M3:
en schrapte over zijn laars-zool een lucifer aan
P NG PS VO VW:
geur
M:
M1:
reuk
M2:
geur
NG PS VO VW:
vlammenpropje
M:
M1:
vlammetje
M2:
vlamminkje
M3:
vlammenpropjen
P:
vlammenpropje
P NG PS VO VW:
klaar-geel
M:
M1:
stil
M2:
klaar geel
P NG PS VO VW:
De kaars
M:
De al aangebroken kaars
P NG PS VO VW:
waarvan de pit zwart uit het witte kolommetje haakte
M:
M1:
waarvan de pit als een zwarte
M2:
waarvan de pit als een zwart haakjen opstond
M3:
waarvan de pit als een zwart haakjen hoog-stond
M4:
waarvan de pit zwart uit het witte kolommetje haakte
P NG:
lichtte dadelijk op
M:
M1:
vatte terstond vlam
M2:
lichtte dadelijk op
PS:
lichtet dadelijk op
VO VW:
lichte dadelijk op
P NG PS VO VW:
uit keek
M:
M1:
uitkeek
M2:
uít keek
P NG PS VO VW:
Gaat u nu al naar boven
M:
M1:
Gaat u al naar bed
M2:
Gaat u nu al naar boven
NG PS VO VW:
vroeg de baas aan den blauwen
M:
vroeg Boulanger aan Frans
P:
vroeg de baas aan den vreemden
P NG PS VO VW:
Deze andwoordde van brieven schrijven
M:
M1:
Frans andwoordde, dat hij moe was en buitendien nog te schrijven had
M2:
Frans andwoordde, dat hij moe was en buitendien nog brieven te schrijven had
P NG PS VO VW:
Hij had een genoegen door de huiselijke bemoeyerigheid der vraag.
M:
Hij was ingenomen met de huiselijke bemoeyerigheid der vraag;
PS VO VW:
[witregel]
M:
[geen alineascheiding, zin loopt gewoon door na puntkomma]
P NG:
[alineascheiding]
P NG PS VO VW:
In
M:
in
P NG PS VO VW:
eene, met een ronden rug,
M:
M1:
de eene, met naar voren neigenden
M2:
de eene, met een ronden rug
P NG PS VO VW:
viel fel in strak storten
M:
viel fel
P NG PS VO VW:
vetglansen-zwetende voorhoofd, wangen,
M:
M1:
vetglansen-zwetende, wangen
M2:
vetglansen-zwetende voorhoofd, wangen,
NG PS VO VW:
de magere
M:
Jeffroy
P:
de magere
P NG PS VO VW:
pijpje
M:
pijpjen
PS VO VW:
volwroetend
M P NG:
vol-wroetend
M P NG PS VO:
leêren
VW:
leeren
P NG PS VO VW:
tabakzak
M:
tabak-zak
NG PS VO VW:
dien
M P:
die
P NG PS VO VW:
klein-billetje
M:
klein-billetjen
P NG PS VO VW:
De magere
M:
Jeffroy
NG PS VO VW:
den blauwen
M:
Frans
P:
den vreemden
P NG PS VO VW:
letten,
M:
letten;
NG PS VO VW:
de blauwe
M:
Frans
P:
de vreemde
P NG PS VO VW:
nieuwe
M:
vreemde
M P NG PS VO:
elkaâr
VW:
elkaar
P NG PS VO VW:
de nauwe
M:
den nauwen
PS VO VW:
[witregel]
M P NG:
[alineascheiding]
M P NG PS VO:
Akelig-neetoorig
VW:
Akeligneetoorig
M P NG PS VO:
wandvakjes
VW:
wandvlakjes
P NG PS VO VW:
hem hun
M:
M1:
hun
M2:
hem hun
P NG PS VO VW:
in
M:
en
P NG PS VO VW:
onbekende
M:
onbekenden
P NG PS VO VW:
op
M:
óp
P NG PS VO VW:
over de houten vloer
M:
M1:
over de vloer
M2:
over de houten vloer
P NG PS VO VW:
met geweld door
M:
M1:
door
M2:
met geweld door
P NG PS VO VW:
het beschot
M:
’t beschot
P NG PS VO VW:
uitstuwde
M:
M1:
uitduwde
M2:
uitstuwde
PS VO:
[witregel]
M:
[geen alineascheiding]
P NG:
[alineascheiding]
VW:

II. UITPAKKEN.

P NG PS VO VW:
de armen
M:
Frans
P NG PS VO VW:
het
M:
zijn
P NG PS VO VW:
het hoofd
M:
zijn hoofd
P NG PS VO VW:
toen het
M:
toen hij
P NG PS VO VW:
afgesleten
M:
M1:
vers
M2:
afgesleten
P NG PS VO VW:
van den
M:
van zijn
P NG PS VO VW:
de vingers
M:
zijn vingers
P NG PS VO VW:
los-maken
M:
M1:
behandelen
M2:
los-maken
P NG PS VO VW:
er
M:
M1:
hier
M2:
er
P NG PS VO VW:
de oude voorwerpen, die thuis in het leven waren, holder-de-bolder gesprongen
M:
M1:
de oude holder-de-bolder gesprongen
M2:
de oude voorwerpen, die thuis in zijn leven waren, holder-de-bolder gesprongen
P NG PS VO VW:
gewoonte
M:
gewoonte, die zij uitmaakten
P NG PS VO VW:
opzingend
M:
M1:
opstootend
M2:
opzingend
P NG PS VO VW:
vakje
M:
vakjen
PS VO VW:
zwakblauw
M:
zwak-blaauw
P NG:
zwak-blauw
M P NG PS VO:
zak-inktkokertje
VW:
zakinktkokertje
P NG PS VO VW:
klompjes sokken
M:
M1:
sokken
M2:
klompjes sokken
P NG PS VO VW:
lichtend
M:
M1:
als lichtend
M2:
lichtend
P NG PS VO VW:
het bewust-zijn
M:
Frans’ bewustzijn
P NG PS VO VW:
de
M:
zijn
P NG PS VO VW:
De armen leyen vellen papier
M:
M1:
Hij leî het
M2:
Hij leî vellen papier
P NG PS VO VW:
het donker-marmer-geschilderde
M:
M1:
het m
M2:
het donker-marmer-geschilderde
P NG PS VO VW:
aflorde,
M:
M1:
afhing
M2:
aflorde
P NG PS VO VW:
andere, witte, gordijntjes bedekkend
M:
M1:
andere witte g
M2:
andere witte gordijntjes
M2a:
bed
M2b:
bedekkend
P NG PS VO VW:
een oor
M:
M1:
het oor
M2:
een oor
P NG PS VO VW:
avonende huis
M:
M1:
avondende huis
M2:
avonende huis
P NG PS VO VW:
De armen hingen de lubbig-lange gestaltende overjas
M:
Hij hing zijn eeuwig-lange bruine reis-overjas
P NG PS VO VW:
Zij zetten
M:
Hij zette
P NG PS VO VW:
De oogen bekeken
M:
Hij bekeek
P NG PS VO VW:
hooge,
M:
hooge
P NG PS VO VW:
de griezelig witte zoldering
M:
M1:
den zolder
M2:
de griezelig-witte zoldering
P NG PS VO VW:
Het lichaam
M:
Hij
P NG PS VO VW:
het plafonnetje
M:
M1:
de z
M2:
het plafonnetje
P NG PS VO VW:
groote schim
M:
M1:
schim
M2:
groote schim
P NG PS VO VW:
Maar het lichaam
M:
M1:
Maar hij
M2:
Maar het lichaam
P NG PS VO VW:
rug,
M:
rug
P NG PS VO VW:
schuin boven
M:
M1:
boven
M2:
schuin boven
P NG PS VO VW:
ruggengraad
M:
M1:
ruggengraad (is hier ook een
M2:
ruggengraad
P NG PS VO VW:
de billenspleet
M:
den billespleet
P NG PS VO VW:
den buik
M:
de buik
P NG PS VO VW:
de zenuwachtigheid
M:
M1:
door de zenuwachtigheid
M2:
de zenuwachtigheid
P NG PS VO VW:
ledikant,
M:
ledikant
P NG PS VO VW:
de open stoelenruggen
M:
M1:
al de opene stoelenruggen
M2:
de open stoelenruggen
P NG PS VO VW:
behangsel-figuurtjes
M:
behangselfiguurtjes
P NG PS VO VW:
en de deur
M:
M1:
de deur
M2:
en de deur
P NG PS VO VW:
toen hij hem gesloten had.
M:
toen hij hem gesloten had, en nog eens en nog eens, en nog eens.
P NG PS VO VW:
De magere en de baas
M:
Jeffroy en Boulanger
P NG PS VO VW:
Het lijf van den baas
M:
Boulanger’s gestalte
P NG PS VO VW:
kwam aan, met wiebelende bewegingen, klaar
M:
M1:
kwam aan, klaa
M2:
kwam aan, met wiebelende bewegingen klaar
P NG PS VO VW:
den mageren
M:
Jeffroy
P NG PS VO VW:
blauw-omkiel-plooiden arm
M:
blauw-omkielplooide arm
P NG PS VO VW:
binnen-plaats-donkerte
M:
binnenplaats-donkerte
P NG PS VO VW:
Achter den gevel
M:
M1:
Achter de dichte gevel
M2:
Achter de gevel
P NG PS VO VW:
die na het deur-sluiten
M:
M1:
die na het dicht
M1:
die na het deur-sluiten
P NG PS VO VW:
dadelijk
M:
M1:
dadelijk weêr
M2:
dadelijk
P NG PS VO VW:
de twee dof-geele venster-vierkanten
M:
M1:
de dof-gele vierkanten
M2:
de twee dof-gele venster-vierkanten
P NG PS VO VW:
holderdebolderde
M:
M1:
holdere
M2:
holderdebolderde
P NG PS VO VW:
neêrwoei
M:
M1:
plo
M2:
neêrwoei
P NG PS VO VW:
het lichaam
M:
Frans’ lijf
P NG PS VO VW:
bruinzwarte
M:
M1:
zwarte
M2:
bruin-zwarte
NG PS VO VW:
en de zwart hoopende
M:
en onder de zwart hoopende
P:
en de zwart hoopende
P NG PS VO VW:
straathuizen
M:
straat-huizen
P NG PS VO VW:
De pleedeur opende
M:
M1:
De pleedeur gin
M2:
De pleedeur opende
P NG PS VO VW:
stroef puntend
M:
M1:
scherp puntend
M2:
stroef puntend
P NG PS VO VW:
in de holle en klamme
M:
M1:
in holle en klamme
M2:
in de holle en klamme
P NG PS VO VW:
De hand liet de kaars
M:
Hij liet de kaars
P NG PS VO VW:
neêrschijnen
M:
M1:
schijnen
M2:
neêrschijnen
P NG PS VO VW:
van de naauw
M:
M1:
van het naauw
M2:
van de naauw
P NG PS VO VW:
walgde
M:
M1:
opvuilde
M2:
opwalgde
NG PS VO VW:
in-een-gefrommeld
M:
half-in-éen-gefrommeld
P:
in-een-gefrommeld
P NG PS VO VW:
De billen duwden zich
M:
M1:
Frans duwde zijn
M2:
De billen duwden zich
P NG PS VO VW:
naar achteren
M:
naar-achteren
P NG PS VO VW:
recht-op
M:
recht op
P NG PS VO VW:
samenplooide, zakkend onder het opgeslagen hemd
M:
M1:
samenplooide onder
M2:
samenplooide naast het opgeslagen hemd
M3:
samenplooide zakkend onder het opgeslagen hemd
P NG PS VO VW:
drukkend
M:
M1:
met een drukking
M2:
drukkend
P NG PS VO VW:
kletterend
M:
M1:
klat
M2:
kletterend
P NG PS VO VW:
klikkend
M:
M1:
plonsend
M2:
klikkend
P NG PS VO VW:
zoo dat er
M:
M1:
zoo dat de
M2:
zoo dat er
P NG PS VO VW:
hekelend te-rugspatten
M:
M1:
te
M2:
hekelend
M2a:
M2b:
te-rugspatten
P NG PS VO VW:
Na een
M:
M1:
He
M2:
Na een
P NG PS VO VW:
hief het lijf zich
M:
M1:
hief het lijf
M2:
hief het lijf zich
P NG PS VO VW:
er plat omheen
M:
M1:
er plat tegen-aan
M2:
er plat omheen
PS VO:
[witregel - 2 regels wit met horizontale streep van 1,8 cm.]---------------------------[witregel]
M:

Maar het lichaam voelde een drukking onder aan den rug schuin boven het eind van den ruggengraad en een tintelende warmte midden in den billespleet. Een lichte huivering klom aan de buik en maag, de zenuwachtigheid van weêr naar beneden, voorbij de vreemde menschen te moeten, om naar de plee te vragen.

[alineascheiding]

Maar hij ging, het andere kamertje door, waar de uitgeschulpte holte van de lampetkan, en de zwarte ruimte in het ledikant en de open stoelenruggen, en al de schuinerig-grauwe behangselfiguurtjes hem hun onhartelijkheid voorbij lieten gaan, met tastende stappen de trap af, en de deur, beneden, sprong weêr open, toen hij hem gesloten had, en nog eens, en nog eens. Jeffroy en Boulanger waren alleen in de keuken. Boulangers gestalte kwam aan, met wiebelende bewegingen klaar om te beredderen, en hij wees, door de deur, die zich ter zijde schikte, voor de lachend-onderzoekende oogen van Jeffroy, met blauw-omkielplooide arm in de binnenplaats-donkerte, waarin de stoep plotseling vol van het gele licht van binnen afgleed. Achter de gevel, die na het deur-sluiten dadelijk versomberde, met niets dan de twee dof-geele venster-vierkanten, door de stakend en hompend-volle holderdebolderde donkerte van het plaatsje, waarin de kaarsvlam wuivend neêrwoei en ophelde en het kaarslicht in duister-gouden vlagen als vlaggeschaduwen rondwapperde, bangde Frans’ lijf voort met den wind over borst en langs heupen, de bruin-zwarte hoofdloze stal van het beste-kamer-huisje vies donker vóor hem, en onder de zwart hoopende dikten der straat-huizen onder de zeêr zwartende afgolving der zwabberende wolken.

[alineascheiding]

De pleedeur opende en sloot zich gebrekkig, met een geknars en geduw, stroef puntend in de holle en klamme geluiden. Hij liet de kaars op de brilleplekjes schijnen en opschijnen langs de wandjes van de naauw rondsluitende kast. Er lagen druppels vóor het ronde ongesloten gat, waaruit een heftige stank opwalgde. In een hoekje waren stukjes krantenpapier half-in-éen-gefrommeld, met korsterige, bruine sproetenmassaas. Het heele ruimtetje bruinde smerig op, afschuwelijk, weêrzinwekkend. De billen duwden zich naar-achteren, het bovenlijf drukte zich voor-over, zonder de bril te raken, de broek zakte tot aan de knieën van de schuin-zuilende bloote beenen af. Het hoofd recht op geduwd, met harige krinkels in den nek boven den buigenden rug, waar het jasje dik samenplooide zakkend onder het opgeslagen hemd, drukkend van de keel tot de ingewanden, met stoomende kuchjes uit den open mond, prielde borrelend en pruttelend een klein stukje poep aan de billenspleet, terwijl dadelijk een felle pies-straal neêrspoot, kletterend tegen den kokerwand, lager afdruppelend met diepe tikjes. Het stukje poep viel neêr, bleef stil, en viel toen weêr, heel in de laagte, klikkend in water. Maar een langer week staafje worstte af uit de spleet en klompte neêr, zoo dat er druppels tegen de bil-ronding hekelend te-rugspatten. Na een afgeschuur der billen met een binnenzak-papiertje, hief het lijf zich, en de kleêren klommen en vielen er plat omheen.

P:
P1:
[alineascheiding]
P2:

Maar het lichaam voelde een drukking onder aan den rug, schuin boven het eind van den ruggengraad en een tintelende warmte midden in de billenspleet. Een lichte huivering klom aan den buik en maag, de zenuwachtigheid van weêr naar beneden, voorbij de vreemde menschen te moeten, om naar de plee te vragen.

[alineascheiding]

Maar hij ging, het andere kamertje door, waar de uitgeschulpte holte van de lampetkan, en de zwarte ruimte in het ledikant, en de open stoelenruggen, en al de schuinerig-grauwe behangsel-figuurtjes hem hun onhartelijkheid voorbij lieten gaan, met tastende stappen de trap af, en de deur, beneden, sprong weêr open, toen hij hem gesloten had. De magere en de baas waren alleen in de keuken. Het lijf van den baas kwam aan, met wiebelende bewegingen, klaar om te beredderen, en hij wees, door de deur, die zich ter zijde schikte, voor de lachend-onderzoekende oogen van den mageren, met blauw-omkiel-plooiden arm in de binnen-plaats-donkerte, waarin de stoep plotseling vol van het gele licht van binnen afgleed.

[alineascheiding]

Achter den gevel, die na het deur-sluiten dadelijk versomberde, met niets dan de twee dof-geele venster-vierkanten, door de stakend en hompend-volle holderdebolderde donkerte van het plaatsje, waarin de kaarsvlam wuivend neêrwoei en ophelde en het kaarslicht in duister-gouden vlagen als vlaggeschaduwen rondwapperde, bangde het lichaam voort met den wind over borst en langs heupen, de bruinzwarte hoofdloze stal van het beste-kamer-huisje vies donker vóor hem, en de zwart hoopende dikten der straathuizen onder de neêrzwartende afgolving der zwabberende wolken.

[alineascheiding]

De pleedeur opende en sloot zich gebrekkig, met een geknars en geduw, stroef puntend in de holle en klamme geluiden. De hand liet de kaars op de brilleplekjes schijnen en opschijnen langs de wandjes van de naauw rondsluitende kast. Er lagen druppels vóor het ronde ongesloten gat, waaruit een heftige stank walgde. In een hoekje waren stukjes krantenpapier in-een-gefrommeld, met korsterige, bruine sproetenmassaas. Het heele ruimtetje bruinde smerig op, afschuwelijk, weêrzin-wekkend. De billen duwden zich naar-achteren, het bovenlijf drukte zich voor-over, zonder de bril te raken, de broek zakte tot aan de knieën van de schuin-zuilende bloote beenen af. Het hoofd recht-op geduwd, met harige krinkels in den nek boven den buigenden rug, waar het jasje dik samenplooide, zakkend onder het opgeslagen hemd, drukkend van de keel tot de ingewanden, met stoomende kuchjes uit den open mond, prielde borrelend en pruttelend een klein stukje poep aan de billenspleet, terwijl dadelijk een felle pies-straal neêrspoot, kletterend tegen den kokerrand, lager afdruppelend met diepe tikjes. Het stukje poep viel neêr, bleef stil, en viel toen weêr, heel in de laagte, klikkend in water. Maar een langer week staafje worstte af uit de spleet en klompte neêr, zoo dat er druppels tegen de bil-ronding hekelend te-rugspatten. Na een afgeschuur der billen met een binnenzak-papiertje, hief het lijf zich, en de kleêren klommen en vielen er plat omheen.

NG:
[witregel]
VW:

III. EVEN BUITEN EN NAAR BED.

P NG PS VO VW:
ging
M:
liep
M P NG PS VO:
weêr
VW:
weer
P NG PS VO VW:
op
M:
M1:
in
M2:
op
P NG PS VO VW:
dicht bij
M:
M1:
naast
M2:
dicht bij
P NG PS VO VW:
schreeuwen,
M:
M1:
schreeuwen, Frans
M2:
schreeuwen,
M P NG PS VO:
weêr
VW:
weer
P NG PS VO VW:
opgalmend
M:
M1:
uitgal
M2:
opgalmend
P NG PS VO VW:
stom-vlakke
M:
M1:
stomme
M2:
stom-vlakke
P NG PS VO VW:
De huisdeur
M:
M1:
De deur
M2:
De huisdeur
P NG PS VO VW:
De baas
M:
Boulanger
P NG PS VO VW:
reuze-groot
M:
reuzegroot
P NG PS VO VW:
vóor
M:
voor
P NG PS VO VW:
het lamplicht
M:
M1:
het licht
M2:
het lamplicht
P NG PS VO VW:
de keukenvloer
M:
M1:
de achtergrond
M2:
de keukenvloer
P NG PS VO VW:
had zich tot
M:
tot
P NG PS VO VW:
tusschen zijn beenen opgebouwd.
M:
tusschen zijn beenen.
P NG PS VO VW:
naar
M:
M1:
tot
M2:
naar
P NG PS VO VW:
en,
M:
en
NG PS VO VW:
aan den blauwen
M:
aan Frans
P:
aan den vreemden
NG PS VO VW:
geruststellend
M:
geruststellend
P:
gerust-stellend
P PS VO:
kwamen juist binnen met tegen elkaâr giechelende lichamen, pretdronken
M:
M1:
kwamen binnen
M2:
kwamen juist binnen met tegen elkaâr giechelende lichamen, pret-dronken
NG:
kwamen juist binnen met tegen elkaâr giechelende lichamen, pret-dronken
VW:
kwamen juist binnen met tegen elkaar giechelende lichamen, pretdronken
NG PS VO VW:
de blauwe
M:
Frans
P:
de vreemde
P NG PS VO VW:
De magere
M:
Jeffroy
P NG PS VO VW:
den
M:
de
P NG VO:
Het lichaam zag zich plots in het bovenkamertje terug, ontwakend uit de onbewustheid van het trappe-klimmen. En het
M:
Frans
PS:
Het lichaam zag zich zich plots in het bovenkamertje terug, ontwakend uit de onbewustheid van het trappe-klimmen. En het
VW:
Het lichaam zag zich plots in het bovenkamertje terug, ontwakend uit de onbewustheid van het trappeklimmen. En het
P NG PS VO VW:
in
M:
naar
P NG PS VO VW:
onder het stuursche dek
M:
M1:
onder het dek
M2:
onder het stuursche dek
P NG PS VO VW:
terug-duikend
M:
te-rugduikend
P NG PS VO VW:
de
M:
zijn zware
PS:
windflippertjes der neus-ademing
M:
wind-flippertjes van zijn neus-ademing
P:
wind-flippertjes der neus-ademing
NG:
windflippertjes der neus-ademing
VO VW:
windflippertjes der neusademing
P NG PS VO VW:
het
M:
M1:
de
M2:
het
[text]
[text]
[text]