eLaborate
::: eLaborate options :::
Show pagebreaks
Show variations
Search




Search site Search current page
Text



Drukgeschiedenis

De nieuwe gids

Van Deyssel
Lodewijk van Deyssel. Foto: G.H. Breitner. Collectie Letterkundig Museum.
Over de publicatie van het eerste deel van ‘Menschen en Bergen’ in De nieuwe gids van februari 1889 is intensief gecorrespondeerd tussen Van Deyssel en de redactie van De nieuwe gids. Het ging hierbij onder meer over een controversiële passage uit de tekst. Over deze passage en belangrijker nog, over de tekst als geheel, ontstond binnen de redactie van het tijdschrift flinke commotie. Hieronder volgt een weergave van de brieven die over de publicatie van het eerste gedeelte van ‘Menschen en Bergen’ zijn gewisseld. De briefwisseling begon toen er kopijnood leek te ontstaan voor de aflevering van augustus 1888.

Op 19 juli 1888 smeekte Albert Verwey, die samen met Willem Kloos, Frederik van Eeden en Frank van der Goes de redactie van De nieuwe gids vormde, Van Deyssel per telegram kopij te sturen voor de augustusaflevering De nieuwe gids. Als reactie op deze noodkreet, nog dezelfde dag gevolgd door een uitleg van Kloos, verzond Van Deyssel op 25 juli 1888 de fragmenten van ‘Menschen en Bergen’ die hij op dat moment klaar had liggen, aan het adres van Albert Verwey. In de begeleidende brief drukte hij hem op het hart: ‘Maar stuur mij in elk geval proef, daar ik de poepscène wil doen vervallen en anders ook niet verandwoordelijk kan zijn.’1Dezelfde dag schreef hij min of meer hetzelfde aan Kloos, de redactiesecretaris van De nieuwe gids: ‘Maar, vergun mij u te herhalen, dat ik absoluut PROEF moet hebben, daar ik o.a. de poep-scène wil doen vervallen, en, in ’t algemeen, toch niet verantwoordelijk kan zijn, als ik geen proef heb gezien.’2 Die zogenaamde ‘poep-scène’ betrof de alinea’s uit het manuscript, die een gang naar en het verblijf op het privaat van het hotel beschrijven, en die inderdaad door Van Deyssel zijn weggelaten uit de gepubliceerde versie van ‘Menschen en Bergen’. Zie in de onderhavige editie de alinea’s 56, 56 a t/m d en 57 in de parallelle weergave van manuscript en drukproef.

Toen bleek dat de fragmenten bij nader inzien niet meer noodzakelijk waren om de augustusaflevering van De nieuwe gids te vullen, verzocht Van Deyssel aan Kloos zijn kopij terug te sturen: ‘De roman-fragmenten, die ik mij vermeet aan den N.G. te zenden, waren alleen als noodhulp bedoeld. Ik zond dit omdat ik niets anders had. Ik wil maar zeggen, dat niet het geval was, dat ik die fragmenten gaarne spoedig in uw tijdschrift zag opgenomen, maar het geval was, dat gijlieden om kopie schreeft, en dat ik toen het eenige zond wat ik beschikbaar had, schoon ik het zelf niet uiterst geschikt achtte om zoo-maar opgenomen te worden. Dit ter verklaring van het verzoek, dat ik aan je heb, om mij namelijk deze kopie zoo spoedig mogelijk te-rug te zenden.’3 Kloos reageerde hierop met het volgende briefje: ‘Het spijt mij ernstig, dat je de kopie van ‘Menschen en Bergen’ terug verlangt, zonder dat je, zij ’t dan ook maar een gedeelte er van, in de N.G. wilt opgenomen zien. […] Maar heb je er erg op tegen, dat ik de copie nog een acht dagen onder me houd. Verwey, die op ’t oogenblik op reis is in Drenthe, is bezig haar te lezen en zal erg teleurgesteld wezen, als hij bij zijne terugkomst het handschrift verdwenen ziet. Wil je echter tot elken prijs de copie dadelijk hebben, schrijf het mij dan maar onmiddellijk s.v.p.’4 Dat laatste deed Van Deyssel, op 8 augustus: ‘Voor het nummer van februari a.st. wil ik haar of iets anders dergelijks wel afstaan, indien gij mij de eer zoudt willen aandoen er dan nog van te willen weten, maar dan een beetje gewijzigd.’5 Kloos heeft het handschrift daarna kennelijk teruggestuurd. Enkele maanden later, op 24 december 1888, zou Van Deyssel het opnieuw opsturen aan Kloos, die toen in Londen verbleef.

In de tussentijd steeg onder vrienden en geestverwanten de nieuwsgierigheid naar ‘Menschen en Bergen’. Op 20 september informeerde Arij Prins, die ‘met heel, heel veel genoegen’ Een liefde (verschenen eind 1887) gelezen had, of Van Deyssel nog steeds bezig was aan ‘Menschen en Bergen’. Ook Frans Erens vroeg, in een brief van 8 oktober, naar deze tekst, ‘le chef d’oeuvre des temps modernes!!! Siddert ge ‘au moment décisif?’’. Erens schreef zelfs, op 15 november 1888, dat de schilder Isaac Israëls bereid was zestig gulden bij te dragen als Van Deyssel de eerste twee hoofdstukken van ‘Menschen en Bergen’ zou laten afdrukken, opdat hij ze zo spoedig mogelijk kon lezen. ‘Hij heeft geen geduld om op eene, misschien geen, late verschijning van het boek te wachten.’6

Op 6 december heeft Van Deyssel kennelijk definitief besloten ‘Menschen en Bergen’ (nogmaals) ter plaatsing in De nieuwe gids aan te bieden. En dan komt ook weer de kwestie van de ‘poep-scène’ naar voren.7 Hij vraagt Verwey per brief of de ‘poep-scène’ behouden kan blijven. Het antwoord van Verwey, van 21 december, luidt dat hij persoonlijk tegen het plaatsen ervan niet zoveel bezwaar heeft. Hij vraagt wel: ‘Maar ben je juist erop gesteld die te plaatsen? Schrijf er Kloos eens over.’ Dat doet Van Deyssel op 24 december. Hij stuurt hem het manuscript toe en schrijft in de begeleidende brief: ‘Wil je de poep-scène er uit hebben, dan zal ik haar schrappen.’ Hierop komt hij echter drie dagen later terug. Op 27 december schrijft hij: ‘Dit is de tweede brief, en ik woû je hierin zeggen, dat ik nu Menschen en Bergen nog eens overgelezen heb, en zeer gaarne de poep-scène zoû behouden, wijl ik in verband met het andere daar mijne artistieke bedoelingen meê heb. Breng je het stuk dus in een Redaktie-vergadering, wees dan zoo goed dit er bij te zeggen. Mij dunkt, nu de menschen weten uit de vorige aflevering, dat ik het ook op zijn tijd over gesluyerde bruiden met bloem-blanke huiden hebben kan8 zul je er geen abonnés door verliezen. En ik zoû ook-zoo-dol-graâg die kontrasten hebben van de wolk- en van de mest-extaze […]. Als ’t nu alléen een poep-scène was, zouden de menschen er eerder boos om worden dan nu er zoo veel anders om heen staat.’ Op 15 januari moet Kloos hem echter laten weten: ‘De redactie heeft mij verzocht u te verzoeken de poep niet op de scène te voeren en de afgenaaide vrouwen in haar eer en gezondheid te herstellen.’ De laatste zinsnede sloeg op een woord dat inderdaad niet in de gepubliceerde tekst terecht is gekomen. In de parallelle weergave van het manuscript en de drukproef in de onderhavige editie is het te vinden in alinea 65, waar het gebruikt wordt in een beschrijving van een onopgemaakt bed: ‘éen ligging van vlagen wit en gele streken, met roode rondslingeringen en schaduwstuipen, verward, verflenst, met fronsingen en schrikken, moê gewerkt en benaauwd rustend, als een afgenaaide vrouw met akelige droomen;’ In De nieuwe gids is ‘afgenaaide’ veranderd in ‘afgesloofde’.9

Op 24 januari heeft Van Deyssel inmiddels ingezien dat hij zal moeten berusten in het laten vervallen van de ‘poep-scène’. Hij antwoordt Kloos dan het volgende: ‘Ik weet niet goed of de redaktie alleen het woord poep, of alleen de alinea waarin het verschijnen van de poep aan de billenspleet, of wel de geheele plee-paragraaf wenscht geschrapt te zien. Wees dus zoo goed van u met het schrappen te belasten. Laat mij u alleen nog zeggen, dat de gang naar en de terugkeer van de plee tot het beste behoort van het opstel.’

Intussen was de tekst al in proef gezet. Van Deyssel heeft de drukproef gecorrigeerd, nog zonder de bewuste passage te schrappen. Hij heeft er integendeel nog flink in zitten verbeteren. Dit zal dus gebeurd zijn vóór 24 januari. Bovenaan de proef heeft hij met grote letters ‘Verzoeke revizie’ gezet, dubbel onderstreept, ten teken dat er hem werkelijk veel aan gelegen was de tekst zo zuiver mogelijk te publiceren. De revisie van de drukproef is niet bewaard gebleven. Getuige enkele duidelijke verschillen tussen de versie van de drukproef en de in De nieuwe gids gepubliceerde versie, moet die revisie er wel zijn geweest.

Intussen had ook Frederik van Eeden de tekst van ‘Menschen en Bergen’ gelezen. Hij schreef, als één van de drie overige redacteuren, op zaterdagavond 26 januari aan Kloos:

‘Beste Willem –

Ik heb ‘Menschen en Bergen’ gelezen en ik vind het ongenietbaar en degoutant. Dat is geen schrijven meer dat is een analyseermanie. Daar kan geen sterveling plezier in hebben als de schrijver en iemand die gewoon is net zoo te schrijven – voor een derde is ’t niet te slikken.
                […]
Er is een vervloekte, grove, walgelijke, bloote-billen-visie in, die mij vies maakte van mijn eigen lichaam toen ik ’t gelezen had. Ik vind het demonisch beroerd. Ik droom wel eens zulke akelige droomen, waarin alles zoo plakkerig vuil en walgelijk om me is, met dikke stinkende menschen, oude vrouwen en bloote mannen, - zoo’n droom is afschuwelijk, alsof men niet uit ’t vuil komen kan. Dit geschrijf is als zoo’n droom en maakt mij ziek en misselijk. En moet ik dat als kunst opeten, en zetten in het ‘Boek voor Mooi’ dat wij zelf gemaakt hebben. Ik dank je Willem, ik verdom het – ik zal Goes schrijven en Albert10 schrijven en het er uit zien te krijgen met alle macht. […]
[…]
Karel zegt dat hij gelukkig is, maar ik vind iemand die zich went de dingen zóó te zien een diep ongelukkig mensch. Ik kán het wel zoo zien, ik begrijp wel wat hij zegt, ik kan het volgen en voelen – een bewijs dat ik nu en dan gezien heb als hij, maar die manier van zien is voor mij het ellendigste, gedruktste, bedomptste deel van mijn bestaan. Zóó zie ik alleen als ik mij afgemat en moedeloos en rampzalig voel, als ik maar wou dat het uit was met dat geleef en dat gedruk en gestommel van akelige menschen om mij heen. –
Karel zit in zijn eentje op zijn berg – en hoort niet van anderen – en wordt niet gestoord of uitgelachen of geërgerd – hij zit zichzelf maar stilletjes uit te broeien als een hoop nat hooi. En hij gaat maar door en voelt niet meer dat er vuil en niet-vuil is in de wereld – hij verstompt voor stank als een anatoom – en voor vuilheid als een dokter – hij krijgt perverse neigingen als een Chineesche lekkerbek die rotte eieren en bedorven visch eet. En moet ik nu dat lekkers maar mee-eten omdat hij Karel is, en meer kan dan een ander. Ik doe het niet Willem – en jij zult me geen ongelijk geven.’11

Dat Frederik van Eeden inderdaad de andere redacteuren heeft aangeschreven blijkt uit een bewaard gebleven reactie van Verwey aan Kloos (poststempel 28 januari 1889). Hierin keert ook Verwey zich tegen plaatsing. Niettemin zet Kloos, als redactiesecretaris van De nieuwe gids, gewoon zijn zin door en verschijnt het eerste deel (I en het eerste deel van II.) van ‘Menschen en Bergen’ – zonder de ‘poepscène’ - onder de titel ‘Menschen en Bergen. Fragmenten’ in De nieuwe gids, jg. 4, deel I, aflevering 3 (februari 1889) blz. 397 tot en met 421. De tekst is niet gedateerd, maar onder het corresponderende gedeelte in het handschrift is door Van Deyssel de datering ‘Nov. ’88 – Jan. ‘89’ toegevoegd.

Het vervolg van deel II verscheen in De nieuwe gids, jg. 5, deel II, aflevering 5 (juni 1890), op blz. 223 tot en met 230. De titel luidt hier ‘Menschen en Bergen’, dus zonder de aanduiding ‘Fragmenten’. Dit gedeelte is opgedragen aan de prozaschrijver Delang. Het fragment is gedateerd ‘Mei ‘90’.

Deel III werd ten slotte openbaar gemaakt in De nieuwe gids, jg. 7, deel I, afl. 2 (december 1891) op blz. 285 tot en met 290. Dit laatste gedeelte, getiteld ‘Menschen en Bergen’, zonder verdere aanduiding dus, is gedateerd ‘November ‘91’

Prozastukken

De Amsterdamse uitgever ‘Scheltema en Holkema’s Boekhandel’ bracht in 1895 de bundel Prozastukken uit, een verzameling kritische en oorspronkelijke opstellen van Van Deyssel uit de jaren 1890-1892. Hierin werd ook ‘Menschen en Bergen’ opgenomen. In Prozastukken zijn de drie afzonderlijk gepubliceerde gedeelten samengevoegd en kreeg de titel ‘Menschen en Bergen’ de toevoeging  ‘Proza-gedicht’. De aanduiding bij het eerste deel, ‘Fragmenten’, de dateringen en de opdracht aan Delang zijn komen te vervallen. Er is bij de bundeling van de fragmenten tot één tekst een fout gemaakt in de nummering van de afzonderlijke gedeelten. Het vervolg van deel II, gepubliceerd in De nieuwe gids van juni 1890, heeft in Prozastukken het cijfer III gekregen, terwijl is verzuimd het oorspronkelijke gedeelte III om te nummeren tot IV, waardoor er nu twee tekstgedeelten werden aangeduid met het cijfer III.

Van Deyssel

Derde bundel Verzamelde opstellen

Eind 189712 verscheen de Derde bundel Verzamelde opstellen, een reeks die in 1894 was begonnen met de publicatie van de (eerste) bundel Verzamelde opstellen bij de uitgever Scheltema’s en Holkema’s Boekhandel. In deze derde bundel is ‘Menschen en Bergen’ opgenomen. In feite is deze bundel echter een titeluitgave van Prozastukken. Het binnenwerk is voorzien van een nieuwe titelpagina en een nieuwe band, maar de druk is verder identiek. In dit geval is de versie van ‘Menschen en Bergen’ in deze uitgave dus ook identiek aan die in Prozastukken en kan er niet gesproken worden van een nieuwe versie.

In 1907 werd de Derde bundel Verzamelde opstellen, met weglating van enkele artikelen, herdrukt. Ook het zetsel is anders. ‘Menschen en Bergen’ is hierin opgenomen onder dezelfde titel. In dit geval is er dus wel sprake van een nieuwe versie. De foutieve nummering is hierin niet hersteld.

Verzamelde werken. Nieuwe reeks

De laatste geautoriseerde versie van ‘Menschen en Bergen’ staat in het in 1922 verschenen eerste deel van de nieuwe reeks van Van Deyssels Verzamelde werken. In 1920 waren bij Scheltema en Holkema zes delen Verzamelde werken verschenen. Met de uitgave hiervan heeft Van Deyssel nauwelijks bemoeienis gehad, maar bij deze nieuwe reeks, die uit twee delen bestaat en die verscheen bij Em. Querido’s uitgeverij, was hij wél nauw betrokken. De meest opvallende wijziging in de tekst van ‘Menschen en Bergen’, opgenomen in deel 1, is de indeling in zeven hoofdstukken, ieder met een eigen titel, en de onderverdeling in paragrafen van deze hoofdstukken, ook weer steeds voorzien van een titel.

Van Deyssel
Aankomst van de trein aan het spoorwegstation van Melreux. Datering onbekend. (l’Entité de Hotton en cartes postales)

2. Prick, In zekerheid van eigen heerlijkheid, p. 808.
3. Van Deyssel aan Willem Kloos, d.d. 31 juli 1888. Zie Prick, In de zekerheid van eigen heerlijkheid, p. 808.
4. Willem Kloos aan Van Deyssel, 4 augustus 1888. Hier geciteerd naar: ’s-Gravesande, De geschiedenis van De nieuwe gids, p. 224-225.
5. Zie Prick, In de zekerheid van eigen heerlijkheid, p. 808.
6. Prick, In de zekerheid van eigen heerlijkheid, p. 851.
7. De brieffragmenten in deze en de volgende alinea zijn geciteerd naar Prick, In de zekerheid van eigen heerlijkheid, p. 868)
8. Dit is een zinspeling op zijn artikel over Le Rêve van Emile Zola, onder de titel ‘Zolaas nieuwe boek’ gepubliceerd in De nieuwe gids van december 1888, jg. 4, dl. 1, afl. 3. Het citaat is ook te vinden in Lodewijk van Deyssel, Verzamelde opstellen (deel 1), Amsterdam, 1894, op pag. 260.
10. Bedoeld zijn Frank van der Goes en Albert Verwey.
11. Geciteerd naar ’s-Gravesande, Geschiedenis van De nieuwe gids, p. 227-228. Zie aldaar voor de volledige tekst van de brief. Zie voor de verbinding van de laatste alinea van deze brief met een complex van Baudelaireaanse thematiek, Van Halsema, Te zoeken in deze angstige eeuw.
12. Jaartal vermeld op de titelpagina. In Brinkman’s catalogus voor de jaren 1891-1900 staat 1896 als verschijningsjaar vermeld.

 
[text]
[text]
[text]